Wordt er te veel theater gemaakt in
REACTIES
OPEN KOLOMMEN
Wordt er te veel theater gemaakt in
Op de tekst van
en geeft een ontwrichting aan in de relatie tussen vraag en aanbod. Dat deze term op dit moment met betrekking tot de podiumsector opduikt, wijst erop dat de kapitalistische economische logica het gebied van de creatie van voorstellingen tot in zijn kern begint te raken. Het gebied der kunsten is al lang geen eilandje meer waarop marktmechanismen geen vat zouden hebben. Enkel de interventie van de overheid via subsidiëring maakt op dit moment het overleven van een min of meer vrije creatie mogelijk. Maar de druk daarop wordt voortdurend groter door het ontstaan van een volwassen commerciële podiumsector, door de diverse marke-tingmechanismen in het huidige theaterbedrijf zelf, enzovoort. Deze maatschappij zal zich - liever vroeg dan laat - moeten uitspreken over de plek die zij nog aan de creatie en aan de vitaliteit van die creatie via de uitwisseling met een publiek wil toekennen. Het lijkt ons dan ook meer dan nodig dat alle betrokkenen - overheid én sector in al zijn geledingen - zich samen in een open dialoog over deze problematiek buigen.
muziektheatercollectief Walpurgis
Ik wil hierbij reageren op de tekst van
wij verplicht onze programmering aan te passen vanwege de moeilijke spreiding.
Zo werd De Fladdenmiis bijvoorbeeld een onverwacht succes. Ondanks het feit dat dit een dure productie is - gezien het aantal acteurs, zangers en muzikanten op de scène - wordt ze door organisatoren vlot geprogrammeerd en bereikt ze een groot publiek. Gezien het hier echter om een soort concertante lezing van een libretto gaat, waarbij de performers vanuit een niet vastgelegde enscenering elke avond
opnieuw op ontdekking gaan, willen wij deze voorstelling ook niet te veel spelen - kwestie van de frisheid, de spontaneïteit niet te verliezen. Een paar voorstellingen van De Flndder-imiis volstaan om aan onze decretale normen te voldoen, terwijl onze kleinere meer experimentele voorstellingen de organisatoren vaak blijken af te schrikken. Zeker in de kleinere steden komen de toeschouwers makkelijker af op 'namen'. Als er mensen meespelen die een zekere televisiebekendheid hebben, zoals
41
OPEN KOLOMMEN
REACTIES
en
Dit voorbeeld om aan te geven dat 'het aanpassen van onze programmering' ook een positief gegeven kan zijn. Wij willen echt wel zoeken naar een evenwicht tussen producties die een groot publiek bereiken en kleinere projecten waarin mensen dingen kunnen ontdekken die ze nog niet kennen. We hopen dat de eerste soort ervaringen een brug kunnen zijn naar de tweede soort. Het zoeken naar dit evenwicht veronderstelt een grote flexibiliteit, een voortdurend evalueren.
Ik heb met een aantal organisatoren persoonlijke gesprekken gehad over de redenen waarom het programmeren van moeilijker werk hen afschrikt. Vaak speelt bij hen de angst mee dat ze niet genoeg publiek zullen bereiken en dat hun
Vaak krijgen wij te horen dat onze voorstellingen te duur zijn: omdat je met zangers/acteurs én muzikanten werkt staan er voor een kleine productie (zoals bijvoorbeeld
wordt een productie met vijf acteurs al als behoorlijk groot ervaren.
Het probleem van de spreiding is trouwens niet iets dat alleen het muziektheater treft: vele kleine dansgezelschappen worstelen met het halen van hun voorstellingenquota. Ook al zijn wij in ons bestaan niet echt bedreigd, de druk wordt met de dag meer voelbaar. Wij zijn uitvoerende kunstenaars en moeten dus nü een publiek bereiken. Het werk van een componist kan eventueel nog gespeeld worden als hij al oud is of wordt eventueel generaties later weer opgenomen. Wij hebben nü nood aan een publiek. Daar zijn wij heel intens mee bezig.
Voor een gezelschap als
Ik denk dat we opnieuw aan netwerking moeten doen. Ik ga ervan uit dat het medium muziektheater in de eerste plaats in de grootsteden aanwezig moet zijn. Wij willen in elk van die drie steden reeksen voorstellingen spelen, desnoods in eigen beheer, en dit elk seizoen herhalen om langzaam een publiek op te bouwen, zonder afhankelijk te zijn van organisatoren. Als klein gezelschap word je bijna verplicht het heft in eigen hand te nemen.
De hier geschetste tendens heeft de laatste tijd de neiging zich te verscherpen. Ik merk dat mensen echt moeilijker afkomen op onbekende, vreemde dingen. Het ligt niet in mijn aard mij daarbij neer te leggen. Voor de dingen
waarmee ik geconfronteerd word, wil ik zelf oplossingen zoeken. Daarom vind ik die rechtstreekse dialoog met ons publiek belangrijk: we moeten zoeken naar mensen die ons werk kennen en willen volgen, eventueel naar kunstmecenassen, naar mensen die bereid zijn bemiddelaar te zijn tussen ons werk en een bredere kring van toeschouwers. De druk wordt op alle terreinen van het artistieke werk groter. Je kan je zo flexibel mogelijk opstellen, maar ook daaraan zijn grenzen. Je moet toch nog in staat zijn een integer kunstenaar te blijven.
De uniformisering in de programmering waar
Wat het gegeven 'overproductie' betreft, krijgen wij van sommige organisatoren te horen dat we te weinig nieuwe dingen maken, omdat we ook oudere voorstellingen op het repertoire houden; anderzijds hoor je zeggen dat er te veel wordt geproduceerd. Wij blijven minstens één nieuwe productie per seizoen maken, zoals we dat in ons beleidsplan hadden neergeschreven. Als je meer dan één productie aanbiedt, stel je vast dat je eigenlijk jezelf concurrentie aandoet: uit de drie projecten die je aanbiedt kiest een organisator dan diegene die hem het meeste publiek garandeert. Organisatoren zouden een stimulerende taak moeten hebben ten opzichte van hun publiek. Ik wil daar heel graag een dialoog over voeren, zodat we samen naar oplossingen kunnen zoeken en de volledige druk niet op de schouders van de kunstenaars terechtkomt.
opgetekend door Marianne Van Kerkhoven
42
O O O etcetera 87
REACTIES
OPEN KOLOMMEN
Staf Pelckmans
directeur
Ondergetekende heeft het genoegen sinds twintig jaar het artistieke beleid van de Warande mee vorm te geven: vijf jaar als jeugdprogrammator, tien jaar als avondprogrammator en de laatste vijf jaar als huisbewaarder-directeur. Ik was ook negen jaar sluiswachter van de teksttheatercommissie alwaar ik solidair en overtuigd mee het collectieve ontslag en dito argumentatie deelde met voorzitter
Beoordelingscommissies
Ik ben een absolute voorstander van dit systeem als men tenminste een aantal spelregels respecteert. De commissie moet divers zijn samengesteld uit leden waarvan het mandaat beperkt is in tijd. Een professionele, redactionele en methodologische ondersteuning is ook strikt noodzakelijk. Immers, een podiumkunstenlandschap moet zich gestaag kunnen zetten in tijd en zich dan ook laten beoordelen over periodes van minstens tien jaar. Commissieleden daarentegen dienen hun lidmaatschap te beperken in tijd, doch moeten wel de garantie krijgen dat hun advies nu sé-rieux genomen wordt. Een vervangingsplicht na vier jaar voor een gedeelte van de commissie moet de continuïteit en vernieuwing garanderen. De waarde van de podiumkunstenaar en zijn landschap laat zich maar echt meten na verloop van minimum een tiental jaren. De plussen en minnen van de vele beoordelaars die in die tijdspanne hun overtuiging hebben kunnen laten gelden zal zorgen voor een kinetisch landschap.
De ondersteuning moet veel professioneler en transparanter uitgebouwd.Wat stout geformuleerd:
Trop is te veel?
De vragen die Schraenen afvuurt beperken zich tot het idioom van het theater; cultuurcentra zijn echter - en dat is hun opdracht - bij nog vele andere disciplines betrokken. Dans, beeldende kunsten, muziek, cabaret, film, literatuur enzovoort. Ook dit aanbod groeit zo mogelijk nog sneller dan het theater en wordt er alleen maar diverser op. Zo'n overaanbod zou een programmator eerder moeten bekoren dan afschrikken. Of al dat aanbod in productie èn spreiding zo nodig gesubsidieerd moet worden blijft de hamvraag. In de productiesector heb je al sluiswachters, in de spreidingssector (behalve de kunstencentra die Schraenen vreemd genoeg in zijn referaat buiten schot laat) zijn die er (nog) niet en dat is jammer. Het nieuwe decreet betreffende het lokale cultuurbeleid goot wel wat olie op de roest en zie: ambras in de vriendenclub.
Het nieuwe decreet
Schraenen heeft gelijk: een overheid die haar kunstenaars subsidieert om kunst te maken moet er ook voor zorgen dat die kunsten bij een publiek terechtkomen. De
Het nieuwe decreet van 21 juli 2001 creëerde een trendbreuk: minder centra, maar met meer Vlaams geld en met een voorzichtige opstart van een kwaliteitscontrole. De gretigheid waarmee het kabinet
opbreken. Dat zou doodjammer zijn want 'het kind en het badwater ...' weet je wel.
Sterker zelfs: het decreet had voor nog meer dynamiek kunnen zorgen door de nieuwe 'cultuurcentra' een krachtig zelfstandig statuut op te leggen, waardoor de sector net zoals bij de producenten eenzelfde rechtspersoonlijkheid zou moeten hanteren. De diverse juridische statuten van de cultuurcentra verhinderen een eenduidig dynamisch beleid, zeker in confrontatie met de andere cultuuractoren. Immers, gemeentebesturen worden anno 2003 zo overstelpt met opdrachten dat een kerntakendebat zich meer en meer opdringt. Cultuurcentra kunnen mits het in acht nemen van enkele basisprincipes, waaronder democratische controle en het zich inschrijven in een strak beleidsplan, best wat afstand van lokaal bestuur verdragen. Een slagvaardige autonome raad van beheer kan een overbelast schepencollege heel wat ontlasten. Hij kan zo nodig een stevige buffer vormen voor deze politici die zich inderdaad nog al te dikwijls in de plaats willen stellen van de professionele cultuurwerkers.
Een gebrek aan nieuwsgierigheid?
Als er al een gebrek van nieuwsgierigheid zou bestaan bij de cultuurcentrum-programmatoren dan is dit onder meer het gevolg van een statisch personeelsbeleid ten gevolge van het ambtenarenstatuut. Zeker de staffuncties van cultuurcentra zouden mijns inziens verplicht omgezet moeten worden in mandaatfuncties, waardoor wat meer hete adem in de nek kan worden geblazen. Het centrum als dusdanig krijgt zijn beoordeling via een beoordelingscommissie en kan zo extra Vlaamse middelen verwerven. In tegenstelling tot de productiehuizen en kunstencentra behouden zij, eens erkend, het recht op een basissubsidiëring over de beoordelingstermijnen heen. Neem van mij aan dat die nieuwsgierigheid dan flink aangewakkerd zal worden.
Het concentreren van kerntaken
Vele cultuurcentra waren in het verleden ook tegelijk cultuurdiensten, waardoor er dik-
43
OPEN KOLOMMEN
wijls prioriteitenconflicten ontstonden. Conflicten waarbij in het verleden de spreidingsopdracht het dikwijls moest afleggen tegenover de belangen van bijvoorbeeld het verenigingsleven. Door de installatie van onafhankelijke cultuurbeleidscellen onder leiding van cultuurbeleidscoördinatoren die door de
Kortom: het is goed dat de
Auteur Judith Vindevogel, Staf Pelckmans
Publicatie Etcetera, 2003-06, jaargang 21, nummer 87, p. 41
Trefwoorden schraenen • organisatoren • cultuurcentra • walpurgis • vital • warande • decreet • muziektheatercollectief
Namen Adriaan van den Hoof • Anciaux • Arnhem • CC de Warande • De Warande • Etcetera • Gevolg • Judith Vindevogel • Koen Crucke • Kortrijk • Nederland • Olie • Raad van Bestuur • Tania van der Sanden • Turnhout • Van den Dries • Vital Schraenen • Vlaamse Gemeenschap • Vlaanderen • WALPURGIS
Development and design by LETTERWERK