De
OPEN KOLOMMEN
KLEINE BEDENKING OVER DE HYPOCRISIE DER KUNSTEN IN HET OORLOGSDEBAT - EEN PAMFLET
De kunstensector sluit de rangen. Kunsthogescholen organiseren muzikale optochten naar het centrum van de hoofdstad. Geen cultuurcentrum, of er staat wel een tentenkamp chirojongens met anti-oorlogsbanners in de buurt. Geen kunstencentrum, of de onthutste caféganger moet het zonder zijn Cola stellen. De programmaboekjes bij de voorstellingen staan bol van de anti-oorlogsretoriek. En een bijzonder strijdbaar regisseur wil zelfs voor aanvang van de voorstelling nog eens persoonlijk het woord nemen om zijn bekommernis te ventileren.
Op zich is dit een nobele onderneming. '
Toch is de positie van de kunstenaars en organisatoren enigszins dubbelzinnig te noemen. Want niet alleen positioneren zij zich met een onverdeeld 'nee' tegen een allesoverwoekerend globaal amerikanisme, ze doen dit ook vanuit een onbevraagde morele superioriteit die het economische reilen en zeilen van de markteconomie ver buiten haar eigen leefwereld acht. En vergeet daarbij even welwillend de konkelingen van het eigen artistieke productiesysteem, waarbinnen kunstenaars en kunstencentra, kranten en gezelschappen meedraaien in een bedwelmende tredmolen van subsidie-deadlines, profileringsaanspraken en het onophoudelijke gevecht om het aanboren van een 'geëngageerd' discours, dat de eigen werking zal legitimeren en zichtbaar maken.
Sinds de aanslagen van 11 september is de oorlogdreiging het artistieke discours binnengeslopen als een dankbare quote, een manier
om de eigen productie of werking radicaal te actualiseren. Het is een claim die haaks staat op het heersende economisch-artistieke discours, dat zich ver houdt van de inhoudelijk-artistie-ke discussie. Kunstenaars en kunstencentra zitten vastgeroest in eenzelfde systeem van wederzijdse bevestiging. De centra profileren zich door hun 'persoonlijke' keuze uit het overaanbod van artiesten, die zij als 'labels' gebruiken om hun eigen engagement af te lijnen. Omgekeerd azen de jonge kunstenaars op de aanbevelingsbrieven van deze centra, om hun kansen op subsidiëring veilig te stellen.
De
Deze uitwisseling is in eerste instantie niet van artistieke aard. De kunstenaar, choreograaf of theatermaker (en vooral ook die nieuwe factor: de 'broker, de bemiddelaar, die uit het aanbod een verkoopbaar pakket samenstelt) kiest niet voor een speelplek vanuit de intrinsieke noodzaak van zijn artistieke praktijk of omdat die plek op het kruispunt ligt van twee discoursen die elkaar perfect aanvullen. Maar wel omdat het ontbreken van het 'label' hem of haar de 'upgrading' zou ontzeggen om te delen in de felbegeerde subsidiepot.
Het gevolg is dat de artistieke praktijk verzandt in haar eigen productiemolen. En dat de vraag naar intellectuele en artistieke verantwoordelijkheid, die niet alleen door kunstencentra en kunstenaars, maar ook door kranten en productiehuizen zou moeten gevoerd worden, enkel nog in exterieure kwantitatieve termen kan worden gesteld. Met andere woorden: in het economisch-kapitalistische discours, dat in het recente maatschappelijke bewustzijn van de hele sector met veel verve wordt gehekeld, of dat in dit trieste oorlogsverhaal vertaald wordt in banale maatschappelijke positioneringen, zoals het stoppen van de
(En natuurlijk, de uitzonderingen bevestigen de regel. Wie het schoentje past, trek-ke het aan).
Misschien wordt het tijd dat de oorlog binnen eigen rangen wordt gevoerd. Dat de kunstensector zichzelf in vraag stelt. Niet om het maatschappelijk debat te ontwijken, maar juist om aan dit debat eventueel een inzet te kunnen geven, die verder reikt dan de sloganeske - zij het ongetwijfeld oprecht bedoelde - uiterlijkheid van sommige van de acties van de laatste maanden. Een engagement dat ook niet samen met het einde van de Golfoorlog tot zwijgen gebracht wordt.
Misschien wordt het tijd dat programmatoren en kunstenaars hun intellectuele verantwoordelijkheid opnemen om een open landschap te creëren, dat niet produceert, maar creëert. Dat de kunstencentra zich opnieuw openstellen voor het experiment en voor de intellectuele sérieux die daarmee gepaard gaat. En dat kunstenaars zich engageren in een weigering om zich in een moordend productiesysteem in te passen.
En dat de kranten... Maar dat weten we allemaal.
Misschien zouden jonge makers dan opnieuw doen wat ze verondersteld worden te doen: goed theater maken, dat zich op geen enkele manier politiek correct tracht te profileren. Kunst die zich niet verbergt achter goede bedoelingen (of een quasi-kritisch artistiek correct meta-meta-discours), maar haar eigen premissen in vraag stelt.
Misschien lost de overproductie zichzelf dan wel op.
40
OOO etcetera 87
Auteur Elke Van Campenhout
Publicatie Etcetera, 2003-06, jaargang 21, nummer 87, p. 40
Trefwoorden kunstencentra • kunstenaars • discours • kunstensector • oorlogsdebat • productiesysteem • kranten • rangen • bedenking • intellectuele
Namen Brusselse • Coca-Cola-oorlog • Cola-verkoop • Dag Allemaal • Europese • No-War
Development and design by LETTERWERK