'Een educatieve werking gaat over partnerschap'
WIE IS ER BANG VAN KUNSTEDUCATIE?
In het nu al enkele jaren aan de gang zijnde debat over cultuurparticipatie zijn de ogen veelal gericht op de kunstenaars en de huizen waarin ze hun werk maken en tonen. Het gros van de gesubsidieerde kunst sluit niet aan bij de interesse en leefwereld van het gros van de bevolking. De adviescommissies hebben zich meer laten leiden door de parameter 'vernieuwing' dan door 'diversiteit', met een versmalling van het gesubsidieerde aanbod als gevolg. Of de gewenste 'sociale mix' op het niveau van een artistieke organisatie dan wel op het niveau van de gemeente of regio moet nagestreefd worden, daarover lopen de meningen uiteen. In het eerste geval wordt van de kunstenaars verwacht dat ze voor elk wat wils maken, in het tweede geval moeten de lokale en regionale overheden de juiste voorwaarden scheppen voor een gevarieerd kunst- en cultuuraanbod.
De discussie over cultuurparticipatie wordt terecht gevoerd, maar de invalshoek is veel te smal en tekenend voor de neoliberale tijdsgeest. Het kunst- en cultuuraanbod moet beter inspelen op de vraag, zo luidt het marktgerichte credo. Als
Opmerkelijk in het hele debat is dat 'het publiek' haast altijd buiten schot - of beter: uit het vizier - blijft. De klant is koning, maar hij blijft een klant: een onwetende massa, die telkens opnieuw moet verleid
worden tot consumptie. Het
Etcetera neemt alvast zijn rol van reflectie-initiator op. In elk nummer van deze jaargang belichten we één of meerdere aspecten en (mogelijke) medespelers. Het startschot wordt gegeven door twee mensen die niet bang zijn van kunsteducatie.
'Een educatieve werking gaat over partnerschap'
GESPREK MET BERNARD FOCCROULLE (DE MUNT)
ETCETERA: De Educatieve Dienst van de Munt bestaat tien jaar. Waarom kiest een groot productiehuis als de Munt voor een educatieve dienst, zelfs als een interne audit uitwijst dat die verlieslatend is? BERNARD FOCCROULLE: Wat is winstgevend? Ik denk dat een educatieve dienst winstgevend is, maar niet financieel gezien en niet op korte termijn. Een operahuis of een culturele instelling moet permanent werken aan de relatie met het publiek. Vijftig jaar geleden, of
zelfs twintig jaar geleden, was dat niet het geval. Het is een algemene evolutie. Zeker voor de traditionele cultuurvormen, zoals opera, klassieke muziek, theater en dans, geldt dat wij permanent moeten nadenken over onze communicatie met het publiek. De zogenaamde educatieve werking, met de jongeren en met de scholen, is daar slechts een onderdeel van. Ik denk dat een operahuis het zich niet meer kan permitteren om hier niet in te investeren. In
jaar geleden mee begonnen. Toen wij tien jaar geleden startten met de Educatieve Dienst was de Munt een soort avant-garde op dat vlak in
20
kinderen nu meemaken kan later van ontzettend groot belang zijn. De ervaring, de emotie en wat er in hun geheugen gegrift wordt, kunnen heel cruciaal zijn in hun persoonlijke ontwikkeling. En ten slotte is dit jonge publiek het volwassen publiek van morgen.
ETCETERA: Bedoelt u dan dat een positieve ervaring nu ertoe kan bijdragen dat deze mensen binnen vijftien jaar de opera bezoeken of ziet u het educatieve werk als een noodzaak voor de ontwikkeling van publiek én opera?
FOCCROULLE: We moeten natuurlijk de toekomst van onze huizen voorbereiden, maar er is ook de maatschappelijke dimensie en die vind ik nog belangrijker. Ik maak me niet zoveel zorgen over het publiek van de Munt in de komende jaren. We spelen bijna altijd voor uitverkochte zalen en zelfs bij een wereldcreatie hebben we een bezettingsgraad van 90%. Dat gaat dus meer dan goed. Maar we moeten ons zorgen maken over het publiek dat niet naar de opera kan komen, dat de weg naar de opera niet vindt of dat denkt dat de opera niet voor hen is. In de context van een democratisering van de samenleving moeten ook wij erover waken dat we toegankelijk zijn voor iedereen. Dat is een langetermijnvisie, die we misschien niet kunnen realiseren, maar waarvoor we toch moeten vechten. Wat nu hier en in andere opera-instellingen gebeurt, zet positieve krachten in beweging in de scholen en in de verenigingen. Uit het grote aantal aanvragen van leerkrachten leid ik af dat mensen die geen kunstspecialisten zijn de waarde van de opera erkennen. De aanvragen komen van diverse vakleerkrachten: geschiedenis, talen, technische vakken. Wij zien heel duidelijk dat het contact tussen een school en een kunstinstelling een venster opent op de wereld. Kunstbeleving opent een andere manier van leren. Het leerproces in ons onderwijs is zeer sterk gericht op het rationele en laat heel weinig plaats voor het emotionele. Kunst laat veel ruimte voor analyse, maar is op de eerste plaats een emotionele ervaring. Het rationele en het emotionele zijn er complementair. Persoonlijk denk ik dat ons onderwijssysteem veel beter zou scoren indien het meer ruimte zou geven aan zang, dans, theater enzovoort. Wij zien dat scholen die te maken hebben met heel wat problemen een nieuw elan vinden doorheen een langdurige samenwerking met de opera.
ETCETERA: U heeft het over projecten op lange termijn. Op dit ogenblik verzorgt uw Educatieve Dienst ook veel inleidingen en andere korte interventies. Indien alle artistieke instellingen een bevoorrecht partnerschap zouden aangaan met enkele scholen, dan zou de Munt zich misschien uitsluitend kunnen concentreren op de intensieve projecten.
FOCCROULLE: Toch niet. Een introductie is een middel om het consumptieproces tegen te gaan. Ik zal heel cru zijn. De mensen die naar
We moeten ons heel duidelijk verzetten tegen een consumptieve benadering van kunst: we mogen de kunstwerken niet beschouwen als producten en we mogen het publiek niet behandelen als klanten, maar meer als partners die deelnemen aan het proces. Het publiek is op bepaalde momenten even belangrijk als de artiesten. Een slecht publiek kan een slechte voorstelling maken. Soms zie je dat met spon-
Een project van de
□
sors. Dezelfde voorstelling die de dag voordien een fantastische reactie uitlokte vanwege het publiek kan de volgende dag banaal klinken omdat er geen reactie is vanuit de zaal. Dit is voor mij dus heel essentieel: in de kunst, en ook in de opera, zijn we niet bezig met producten. We zijn bezig met processen: een communicatieproces, een creatief proces. En wij verwachten van het publiek dat het daar een actieve rol in speelt.
ETCETERA: In die zin richt de Educatieve Dienst zich niet alleen tot scholen en jongeren, maar tot iedereen die een bezoek brengt aan de opera en tot het verenigingsleven. Wordt erover nagedacht op welke manieren je een volwassen publiek bij het artistieke proces kan betrekken?
FOCCROULLE: Tien jaar geleden werd er alleen bij een wereldcreatie een inleiding voorzien. Soms was er wel een lezing over een productie, maar nooit op de dag zelf. Nu is er bij elke voorstelling en bij elk concert een inleiding, een half uur voor de aanvang van de voorstelling. Wij zien dat het aantal geïnteresseerden voor deze inleidingen groeit. De inleidingen vormen ook een soort overgangsmoment tussen het leven buiten de schouwburg en de voorstelling.
Dankzij onze samenwerking met partners uit het verenigingsleven en andere organisaties, zoals de
Dit alles zie ik als de opbouw van een relatie met het publiek. Ik ben er zeker van dat wat we de voorbije tien jaar gerealiseerd heb-
ben nog maar een fractie is van wat er de komende tien jaar kan gebeuren. Dit seizoen is een seizoen van herbronning. We willen vermijden dat we zouden gaan teren op onze verworvenheden en in een soort academisme van de educatieve dienst vervallen. Zo stellen we ons bijvoorbeeld de vraag hoe we het beeld van de schouwburg kunnen veranderen. Van op het
ETCETERA: Tijdens de persconferentie over tien jaar educatieve dienst van de Munt zei u dat de kunsteducatie in het algemeen meer zichtbaar zou moeten zijn. FOCCROULLE: Een voorstelling is altijd openbaar: ze wordt aangekondigd en besproken in de pers, er komt publiek kijken, er wordt geëvalueerd. Het educatieve werk, in de klas of hier in de Munt, is zo goed als niet openbaar. De laatste jaren hebben we ongeveer 250.000 kinderen kunnen verwelkomen, maar niemand weet dat. Ik vraag me af waarom dat proces op termijn onzichtbaar zou moeten blijven. Het educatieve proces kunnen we nooit op dezelfde manier zichtbaar maken als het artistieke proces, maar misschien moeten we nieuwe manieren zoeken om het ruimere publiek ook over dit soort activiteiten te informeren. En ik heb het dan niet over publiciteit, maar over een soort openheid, over het maatschappelijk aanwezig stellen van kunsteducatie. In maart plannen we een concert met zeshonderd kinderen uit
Tien jaar geleden sprak geen enkele onderwijsminister over kunst. Nu is kunst nog altijd geen prioriteit binnen het onderwijs, maar je merkt stilaan toch dat zowel de
De Educatieve Dienst van de Munt aan het werk in een klas foto johan jacobs
er nog maar weinig werkinstrumenten ontwikkeld. In beide gemeenschappen zijn er interessante dingen aan het gebeuren. In de
Dit seizoen organiseren we vier studiedagen over de mogelijkheden waarover een artistieke instelling beschikt op vlak van kunsteducatie. We zijn van plan om daar een rapport over samen te stellen. We willen onze eigen educatieve werking optimaliseren, maar we hopen ook een aantal aanbevelingen te formuleren over de relatie school-kunst en over de maatschappelijke rol die de operahuizen kunnen spelen. Alles wat nu op het terrein gebeurt, beschouw ik als pilootprojecten. Pilootprojecten moeten echter geëvalueerd kunnen worden om er lessen uit te trekken.
ETCETERA: U sprak over een samenwerking met de universiteiten in functie van een ontwikkeling van de kunsteducatie. FOCCROULLE: Een educatieve werking gaat over partnerschap. Wij moeten geen mensen opleiden; dat is de taak van het onderwijs. Maar wij kunnen iets toevoegen. In het samenwerkingsproces tussen een school en een kunstinstelling zou een derde partner een positieve rol kunnen spelen. Een universiteit kan zowel de kunstinstellingen als de scholen helpen door een aantal expliciete vragen te stellen. Welke zijn jullie verwachtingen? En jullie doelstellingen? Welke instrumenten hanteren jullie? Hoe kunnen we het proces evalueren? Welke lessen kunnen we trekken? Het intuïtieve proces dat
we de laatste tien jaar gevolgd hebben, zou kunnen blijven, maar tegelijk ondersteund worden door veel meer analyse. Het zou aan rationaliteit kunnen winnen dankzij een wetenschappelijke dimensie.
ETCETERA: Moeten de universiteiten helpen een balans te maken of beschouwt u ze als een vaste, derde partner in het kunsteducatieproces?
FOCCROULLE: Dat is mij nog niet helemaal duidelijk. Het is best mogelijk dat educatieve samenwerkingsprojecten blijvend een derde partner nodig hebben. In Parijs staat de universiteit voor veel meer in dan voor een balans; ze verzorgt er het begeleidingsproces. Een voorbeeld dat zich buiten de scholen situeert, is onze samenwerking met het collectif d'alfabétisation, dat werkt met vluchtelingen en andere buitenlanders. Zang speelt daar een belangrijke rol: om de communicatie tussen de mensen te bevorderen, om de toegang tot onze taal te vergemakkelijken en om hun eigen cultuur aan bod te laten komen. Ik hoor veel positieve reacties en ik voel dat ook, maar dat is 'voelen'. We hebben een aantal werktuigen nodig om dit werk, dat gesteund wordt door de federale overheid, verder te ontwikkelen. Moeten we het accent meer leggen op het verbale? Of op het culturele, het interculturele? Ik zie het als een taak van experts om ons te helpen bij het nemen van beslissingen over de accenten die we leggen.
betekent een enorm pluspunt voor iedereen. ETCETERA: Welke betekenis heeft een internationale dimensie voor een educatieve werking?
FOCCROULLE: We leven in een periode waarin internationale contacten steeds belangrijker worden en dat geldt niet alleen voor de operaproducties. We hebben Europese netwerken waar operadirecteurs elkaar ontmoeten en we zijn een databank aan het ontwikkelen. Bij dit alles werken we aan drie hoofdpunten: ondersteuning van de mobiliteit van de hedendaagse opera, het stimuleren van nieuwe vormen van publiekscommunicatie, en permanente vorming van technici en productiemedewerkers binnen de opera. Opera is gedurende de vier eeuwen dat het bestaat altijd internationaal geweest, maar het is nooit zo Europees geweest als vandaag. Voor de educatieve werking is het internationale aspect nog belangrijker. De mensen die verantwoordelijk zijn voor de educatieve werking van een huis werken immers vaak in de marge. Ze staan niet centraal in het productiehuis en verhoudingsgewijs beschikken ze over weinig financiële middelen. Internationale contacten kunnen hen uitdagen en ondersteunen. En hoewel deze contacten grotendeels langs digitale weg verlopen, ben ik ervan overtuigd dat ze in de toekomst zeer vruchtbaar zullen zijn.
ETCETERA: Is een samenwerking met educatieve diensten van theatergezelschappen, dansgezelschappen en musea dan ook niet vruchtbaar voor een operahuis? FOCCROULLE: In het verleden hebben we contact gehad met de educatieve dienst van het
Auteur Marleen Baeten
Publicatie Etcetera, 2003-02, jaargang 21, nummer 85, p. 20
Trefwoorden educatieve • foccroulle • kunsteducatie • scholen • dienst • munt • werking • opera • proces
Namen Amerika • Barcelona • Berlijn • Bernard Foccroulle • Bildungsideaal • Brusselse • CANON Cultuurcel • Educatieve Dierst van de Munt • Engeland • Europa • Europees Netwerk van Educatieve Diensten • Europese Gemeenschap • Franse • Gerhard Jäger • Groot-Brittannië • Grote Markt • Kinderkoor van de Munt • Klasse • L'Heure Espagnole van Maurice Ravel • La Bohème • La Traviata • Londen • London Philharmonic Orchestra • London Symphonic Orchestra • Marleen Baeten • Mozes • Muntplein • Nederlandse • Nieuwstraat • Operahuizen • Philharmonic Orchestra van Birmingham • RTBF • Reseo • Verenigde Staten • Vierde Wereldbeweging • Vlaamse Gemeenschap • Vorst Nationaal
Development and design by LETTERWERK