Artistiek zijn is geen kunst: kanttekeningen bij het lopende debat over sociaal-artistieke praktijken
Artistiek zijn is geen kunst
KANTTEKENINGEN BIJ HET LOPENDE DEBAT OVER SOCIAAL-ARTISTIEKE PRAKTIJKEN
i
Ook dit blad ontsnapt niet aan de discussie rond de nieuwe beleidscategorie 'sociaal-artistiek werk' en, algemener, de relatie tussen kunst, engagement en sociale uitsluiting. In de vorige Etcetera (nr. 79) laaide het debat bepaald fel op. De ingenomen posities waren nogal voorspelbaar.
Ik gebruikte zo-even niet zonder bijgedachten de uitdrukking 'stellingenoorlog'.
culturele hegemonie'. Deze gedachte doet thans nogal belegen aan, vooral door de expliciete band met het conflict tussen dominante en gedomineerde klassen. Maar de culturele strijd gaat gewoon door, hij privilegieert vandaag de dag alleen andere scheidslijnen: mannen versus vrouwen, autochtonen versus allochtonen. Dat zegt veel, heel veel over de wijze waarop spraakmakende groepen de maatschappij verbeelden, of neutraler, hoe ze onze samenleving voorstellen of representeren, beschrijven en observeren. De progressieve of politiek correcte beeldvorming is met name erg fenomenologisch en lijdt, Hegeliaans gesproken, aan 'slechte onmiddellijkheid'. Direct waarneembare lichamelijke verschillen in geslacht of fysiek voorkomen worden cultureel belangrijker geacht dan bijvoorbeeld de heel wat minder zichtbare verschillen in scholing of onderwijskapitaal. Nochtans leert recent empirisch onderzoek dat precies de onderwijsfactor hoe langer hoe meer doorslaggevend is geworden voor de individuele levenskansen, en dus ook voor iemands culturele smaak of levensstijl. Dat geldt voor mannen én vrouwen, autochtonen én allochtonen (die vaak al vroeg in de buitenbanen van het onderwijs terechtkomen).
Het thans toonaangevende progressieve maatschappijbeeld kleurt ook af op het debat over sociaal-artistieke praktijken. Dat cirkelt rond de (on)mogelijkheid van kunstuitingen die aansluiten bij de leefwereld van maatschappelijke randgroepen. Naast allochtonen zijn vooral kansarmen de geviseerde doelgroep. Ook de bewoners van de zgn. vierde wereld hebben 'recht op cultuur', zo heet het sinds de publicatie in 1994 van het
ingevuld: cultuurproductie en -beleving zijn toch bepaald breder dan alleen de sfeer van de gepatenteerde kunsten? Opvallend is weerom ook de hoge mate van concreetheid: sociaal-artistieke projecten richten zich voornamelijk tot zichtbaar achtergestelde groepen. Daarmee wordt voorbijgegaan aan de vaststelling dat nogal wat maatschappelijk wél geïntegreerde categorieën, zoals laaggeschoolden met een vast inkomen en stabiel levenspatroon, evenmin veel participeren in de legitieme of geconsacreerde cultuur, noch daarbinnen gevierde personages zijn. Hebben zij dan soms geen 'recht op cultuur'? Moeten er voor hen geen specifieke cultuurinitiatieven worden opgezet omdat ze 'een normaal leven' leiden, sociaal en economisch geïntegreerd zijn (ook al stemmen ze misschien voor het
Het debat over sociaal-artistieke praktijken dreigt dus gedurig af te glijden naar een versimpelde, al te concrete versie van de bestaande sociale en culturele ongelijkheid. Hier de cultuurrijken, de hoger opgeleide en goedverdienende 'ascetische elite' die minister
II
Anders dan bijvoorbeeld in
20
• •• etcetera 8o
tuurbegroting worden ook gelden vrijgemaakt voor onder meer de jeugdsector en het sociaal-cultureel werk. Dat zorgt voor een spanningsverhouding, zowel budgettair ('wie krijgt het meeste geld?') als inhoudelijk. Het ligt immers niet voor de hand om een éénvormige of coherente legitimatie te schuiven onder een beleid dat feitelijk nogal wat weg heeft van een meerstromenland. De algemene beleidsnota van minister
Het interessante aan de notie 'sociaal-artistiek werk' is juist het streven naar dwarsverbindingen tussen de twee grote pijlers van het Vlaams cultuurbeleid. Die 'hybridisering' kan misschien beter niet ook van meet af aan worden gehypothekeerd door een enge, kunstge-richte invulling van de uitdrukking 'artistiek'. For the sake of argument (en wel wetend dat het om een discutabel onderscheid gaat): niet alle kunstwerken zijn artistiek, en lang niet alle artistieke praktijken zijn 'kunstig'. Zo vinden nogal wat mensen de zogeheten betere popmuziek, genre Deus of
belangrijker is: zo'n misschien goedbedoelde verbreding negeert het bestaan van een mondiaal kunstensysteem. Dat pikt om velerlei redenen, en heus niet alleen omwille van de definitiemacht van een 'ascetische elite', de muziek van Deus niet op - waarvan akte. Tegelijkertijd integreert datzelfde kunstensysteem met gemak conceptuele praktijken a la
Om een lange redenering te ontlopen, sluit ik de uitdrukking 'artistiek' hier maar meteen kort op de notie 'creativiteit'. De diverse traditionele kunstdisciplines - theater, dans, schilderen,... - zijn eigenlijk weinig meer dan historisch overgeleverde matrijzen of dispositieven die het vermogen tot creativiteit (of de verbeeldingskracht, de inventio,...) richten, structureren, ja voorprogrammeren. Zo bezien is bijvoorbeeld de toneelkunst voor alles een soort format. de ingrediënten (tekstcanon, scène of podium, 'spelen' of acteren,...) liggen vast, het komt er op aan ze creatief - of juist niet! - te benutten. Ondertussen zijn er meerdere andere culturele genres ontstaan, meestal in nauwe liaison met de commerciële markt, maar ook met subsegmenten die als creatief of 'artistiek verantwoord', zelfs als hoogcultureel worden ingeschat. Pop en rock, mode, film, jazz, strips, de misdaadroman,...: in al deze domeinen bestaat er naast de populaire main-stream een breed gevarieerd pallet van artistieke 'uitdiepingen'. Dat, vooral dat is culturele postmoderniteit: het niet langer in de pas lopen van de tegenstelling tussen hoge en lage cultuur met het onderscheid tussen kunst en niet-kunst (en al helemaal niet met het verschil tussen niet-commerciële en commerciële praktijken). In voorheen als laag ingeschaalde culturele velden zijn inderdaad mettertijd symbolisch hooggewaardeerde deelsectoren gegroeid. Het onderscheid tussen hoog en laag, kwaliteit en niet-kwaliteit, werd zo gehérintroduceerd in genres die vroeger in toto het etiket 'lage cultuur' kregen opgeplakt. Met uitzondering van fotografie en video heeft het kunstensysteem de nieuwe hoogculturele praktijken niet of nauwelijks geïntegreerd. Juist daarom lijkt het mij nodig om een duidelijk onderscheid te maken tussen kunst en artisticiteit, kunstig gedisciplineerde en andere vormen van creativiteit.
Noch het lopende debat, noch de officiële invulling van de notie 'sociaal-artistiek' nemen voldoende akte van de ondertussen geïnstitutionaliseerde herijking van het onderscheid tussen hoge en lage cultuurvormen. Impliciet wordt
koers gevaren op een modern denkkader, en dus op premissen die nog weinig steekhoudend zijn binnen een postmoderne cultuur. Vandaar de smalle invulling van de uitdrukking 'sociaal-artistieke projecten' in het officiële reglement ter zake van de Administratie Cultuur van de Vlaamse Gemeenschap. Die worden daarin omschreven als 'laagdrempelige werkingen' met 'groepen en individuen die zich in een situatie van (sociaal-)culturele achterstelling bevinden', 'met als doelstelling om via participatie en/of toeleiding naar de kunsten, de emancipatie en integratie van de doelgroepen te bevorderen en hun culturele competentie te verhogen'. Het is een mondvol, maar het gaat dan ook oin een administratief reglement. De achterliggende boodschap luidt echter onmiskenbaar dat 'artistiek = kunst'. De animatie van sociaal-artistieke projecten dient dan ook te gebeuren door 'deskundige kunstenaars en educatieve, culturele of sociale werkers'. Wat dan soms met een creatieve pop- of jazzmuzikant? Of komen nieuwlichters uit bijvoorbeeld de hoek van mode of design niet in aanmerking voor het begeleiden van sociaal-artistieke projecten?
Wellicht valt het in de praktijk allemaal wel mee, maar toch: het zojuist aangehaalde uitgangspunt dat kunstparticipatie bijdraagt tot 'de emancipatie en integratie' van kansarme groepen is een wel héél grove overschatting van het maatschappelijk belang en aanzien van de diverse kunsttakken.
III
Tijdens de afgelopen vijftien a twintig jaar verkreeg het discours over de diverse kunstgenres, net als dat over de kunst in toto, een almaar sociologische!' inslag. Dat was bijvoorbeeld
etcetera 8 o O O O 21
duidelijk het geval binnen de kunstwetenschappen: de eertijds bitsige strijd rond het bestaansrecht van een maatschappelijk georiënteerde kunstgeschiedenis, musicologie of literatuurtheorie lijkt voorgoed beslecht. Maar ook de publieke communicatie over kunst of kunstbeleid is hoe langer hoe meer in het teken komen te staan van sociale parameters. Die laatste worden wel opvallend politiek correct ingevuld. Feministes gispen de onderdrukking van vrouwelijke kunstenaars of de voyeuristische representatie van de feminiene naaktheid door mannelijke schilders. Allochtone artiesten, daarin intellectueel gesteund door de representanten van nieuwe academische disciplines (culturele studies, post-colonial studies,...), klagen eveneens steeds luider over culturele uitsluiting en marginalisering binnen het kunstsysteem. En meer algemeen geldt het morele (moralistische?) credo dat wij, de beter gesitueerde autochtonen, 'het/de
De recente sociologische wending binnen het cultuurdiscours is een goede zaak voor zover ze breekt met al te simplistische, clichématige voorstellingen over de autonomie van het kunstwerk of de kunst in toto. Maar ze valt te betreuren wanneer ze een vrijbrief wordt voor een even simplistisch sociologisme dat alle sociale praktijken, en dus ook de kunst, vanuit een moraliserend machtsperspectief bekijkt. Want daar komt het eerder al gesignaleerde maatschappijbeeld van progressieve of politiek correcte snit op neer: het reduceert alles altoos en overal tot een verschil in macht, om vervolgens met meer of minder misbaar de kant van de machtelozen - van de slachtoffers - te kiezen. Het resultaat is een wel héél gesimplificeerde visie op onze samenleving. Om het bij één enkel voorbeeld te houden: mannen hebben macht, vrouwen niet - alsof er niet ook machteloze mannen en machtige vrouwen bestaan. En vooral: alsof in onze maatschappij het ja dan nee bezitten van macht niet in de eerste plaats samenhangt met het bezetten van zekere organisatorische posities. Alvast in de topregionen van bijvoorbeeld bedrijven of politieke partijen maken mannen ongetwijfeld nog in meerderheid de dienst uit. Die 'machtige mannen' nemen dan echter wel beslissingen, met soms
ingrijpende effecten, voor vrouwen én mannen. Dat is de evidentie zelve - maar vanwaar dan toch dat monotone gezeur over dé mannen (altijd machtig, immer bijdehands) en dé vrouwen (steeds onmachtig, gedurig onderdrukt)?
In het politiek correcte discours over kunst en kunstbeleid zorgt de fixatie op machtsverhoudingen voor een al even opvallend gebrek aan nuancering. Het heet dan 'dat het vooral gaat om de afbakening van wat een bepaalde elite kunst noemt.
Ja, het kunstsysteem kent vele vormen van interne ongelijkheid - maar die zijn, net als in de maatschappij in toto, hoofdzakelijk het ongeïntendeerde, niemand in het bijzonder toe te rekenen effect van ontelbare, met elkaar interagerende individuele beslissingen waar vaak wél 'goede redenen' of argumenten kunnen voor worden gegeven. Ja, het hedendaags segment binnen het kunstsysteem is weinig laagdrempelig of 'publieksvriendelijk' - maar dat heeft gewoonweg te maken met het feit dat het, net als andere deeldomeinen van onze samenleving (wetenschap, onderwijs, recht,...), zijn maatschappelijk gewaarborgde autonomie almaar sterker is gaan affirmeren. Het resultaat is inderdaad moeilijke, zelfs hypercomplexe kunstkunst, ook als die qua materiaal meer dan eens hoogst minimalistisch
oogt (weinig 'leken' kunnen bijvoorbeeld een monochroom doek of een simpele sinustoon esthetisch waarderen). En ja, deze ontoegankelijkheid valt vanuit het streven naar gelijkheid te betreuren. Daaruit echter ook de conclusie trekken dat het theater of, algemener, de kunstpraktijk dan maar drastisch moet veranderen en richting sociaal-realisme dient op te schuiven, is een lichtjes naïeve redenering. Voor zover het huidige kunstsysteem dat soort kunst al absorbeert, doet het dat immers in termen van gelukte of mislukte kunstwerken, niet van meer of minder geslaagde documents luimains. En wat is soms een kunstwerk? Iets, whatever it may be, waaraan andere kunstwerken refereren, die op hun beurt hun status ontlenen aan hun positieve of negatieve voorbeeldrol voor weer andere kunstwerken, die weerom... - enzovoorts: het moderne kunstsysteem is een zelfreferentieel systeem. Van kunstwerken welteverstaan, niet van elitaire of politiek correcte kunstenaars.
IV
En daar ben ik gebleven was zeker niet de beste, wel een van de interessantste theatervoorstellingen die ik in 2001 bijwoonde. Tien 'vreemdelingen', acht mannen en twee vrouwen, vertellen daarin hun levensverhaal. Dat is keer op keer versneden tot een reeks anekdotische snapshots, een serie tranches de vie. Die worden echter wel verhaald en gespeeld met een duidelijk bewustzijn van de theatrale situatie. Alle woorden en gebaren zijn lichtjes aangezet, zodat ze gemaakt en artificieel, niet ook maniëristisch overkomen. Meermaals richten de acteurs zich ook nadrukkelijk tot het publiek. Soms gebeurt dat heel expliciet, vaker impliciet, bijvoorbeeld door frontaal de zaal in te kijken. Deze regie, van de hand van Willy Thomas (
22
• •• etcetera 8o
En daar ben ik gebleven/J'y suis resté depuis dito'dito foto: myriam devriendt
voorgestelde (en niet: uitgebeelde, gedocumenteerde,...) levensverhalen nazinderen.
'Kunst kan niet anders dan het immedi-ate [het leven - RL] mediëren, de onmiddellijkheid van de rauwe realiteit tonen mislukt altijd omdat de kunst daarbij struikelt over haar eigen medium', zo merkt
en toch 'gemediatiseerd' door het theaterframe, individueel auteur en tegelijkertijd onteigend acteur van een eigen levensverhaal: podiumkunst die een sociaal-artistieke weg inslaat, zit inderdaad vol contradicties. Maar anders dan De Cauter lijkt te suggereren, maken die logische contradicties een sociaal geëngageerde theaterpraktijk niet meteen ook bij voorbaat onmogelijk. Een regisseur kan de gesignaleerde paradoxen - er vallen er overigens nog andere te noemen - juist tot expliciete inzet van de geviseerde voorstelling promoveren. Dat gebeurt in En daar ben ik gebleven zelfs op een zodanige manier dat ik bijwijlen de indruk had dat ik een ietwat bizarre zelfreflexieve, modernistische theatervoorstelling bijwoonde, dus een stuk dat ook altijd over het (spelen van het) stuk zélf ging. Kunst dus: kunstkunst. En toch ook méér dan alleen maar dat (en om de verdenking van een overdreven sympathie voor het werk van
Noch kunsttheoretische dictaten, noch een politiek correcte kunstpraktijk helpen veel verder in het lopende debat 'over de (on)mogelijk-heid van een geëngageerde kunst'. In het werken aan bijvoorbeeld een theatervoorstelling dienen de makers - regisseur(s) én acteurs -tezamen een altijd particuliere oplossing te vinden voor de paradoxen waar ze hoe dan ook op stuiten. Ze weten van het theatermedium, de vierde wand voorop, ja dan nee een bondgenoot te maken voor de representatie van een reeks 'rauwe sporen'. Ze kunnen de gebezigde vormentaal ja dan nee laten ontvlammen aan de ingebrachte leefwereld: het lukt, of het lukt niet. Recepten lijken hier niet meteen voorhanden, wat overigens een reden te meer is om sociaal-artistieke praktijken buiten het pedagogisch regiem te houden. Niemand, tenzij misschien de om symbolische erkenning verlegen zittende sociaal-culturele werkers, heeft nood aan een nieuwe agogische werksoort met een eigenstandige methodiek. Een soepel reglement, een goed geïnformeerde selectiecommissie en verstandige artiesten - in de hoger bepleite, dus brede betekenis van het woord -
etcetera 80 O O O
23
kunnen voorlopig volstaan, zo dunkt mij. Kortom, de sociaal-artistieke projectenpot kan best zo lang mogelijk een ietwat experimentele, weinig geïnstitutionaliseerde subsidiestroom blijven.
Wellicht wordt maar beter ook de thans vigerende gerichtheid op de gecanoniseerde kunst opgegeven, en dat dan overigens niet enkel omwille van de eerder geportretteerde postmo-dernisering van onze cultuur. De huidige oriëntatie lijkt mij tevens op een eenvoudig misverstand te berusten. Ze heeft akte genomen van het feit dat een aantal Vlaamse kunstenaars - versta: een aantal
het bezit van een diploma van een kunsthogeschool volstaat niet langer). En vooral is niet iedere theatervoorstelling of videotape ook per definitie een kunstwerk. In het huidige debat rond de notie 'sociaal-artistiek werk' wordt dat wel eens vergeten - alsof elk gebruik van het theatermedium ook theaterkunst oplevert.
Zoals ook
ook 'onkunstige' manieren van omgaan met bijvoorbeeld bewegingen, klanken of videobeelden. Die kunnen zelfs erg creatief, dus artistiek zijn. Maar ook dan blijft het betekenisvol dat ze zich niet aan het kunstsysteem committeren. Hiphop en breakbeat bijvoorbeeld hebben zo hun creatieve varianten - en toch is hiphop vooralsnog geen kunstmuziek (of muziekkunst), noch kan breakbeat een erkend subgenre van de hedendaagse danskunst heten.
Theatermakers die met allochtonen of kansarmen werken zijn dus niet per definitie kunstenaars, en videokunstenaars die hetzelfde doen leveren niet per definitie de nochtans verwachte kunstwerken af. Dat laatste hoeft ook helemaal niet: een creatief gebruik van het ingezette medium volstaat in sociaal-artistieke projecten. En of de tentoongespreide artisticiteit dan ook nog de sociale integratie en culturele competentie van de deelnemers vergroot? Dat is een louter empirische kwestie: soms wel, soms niet. Wat overigens geen argument tegen sociaal-artistieke praktijken is. Tenslotte resulteert ook menige kunstsubsidie in mislukte kunstwerken...
24
OOO etcetera 80
Auteur Rudi Laermans
Publicatie Etcetera, 2002-02, jaargang 20, nummer 80, p. 20
Trefwoorden praktijken • finet • culturele • kunstsysteem • kunstwerken • kunst • debat • correcte
Namen Alain Platel • Algemeen • Anciaux • Andere • Beleidsnota Cultuur • België • Dito'Dito • Duchamp • Els Dietvorst • Engelse • Eric Corijn • Etcetem • Inzet van de strijd • Isabelle Finet in Etcetera 79 • Lieven De Cauter • Lorent Wanson en Isabelle Finet • Marokkanen • Nederland • Orla Barry • Pertinenter • Pierre Bourdieu • Van Antonio Gramsci • Vlaams Blok • Vlamingen • Zita Swoon
Development and design by LETTERWERK