De kunsternaar de stad en Brussel
Ook voor hedendaagse kunstenaars blijft de grootstad de sociale en culturele biotoop bij uitstek. Op uitnodiging van de Vlaamse
Als we reflecteren of communiceren, stilletjes nadenken of luidop babbelen, koersen we vaker wel dan niet op ingesleten voorstellingen en vanzelfsprekende betekenissen. Dat mensen cultuurwezens zijn, toont zich inderdaad vooral in hun afhankelijkheid van gemeenzame veronderstellingen en gedeelde clichés. Wij mogen ons dan wel
Nu is het één van de basiskenmerken van de moderne kunst dat ze de common sense in haar omringende cultuur niet langer reproduceert maar 'irriteert'. Dat blijft ook zo binnen het gros van de hedendaagse kunst, postmodern of niet. Moderne en hedendaagse kunstwerken laten ingeburgerde denkbeelden schuiven en kantelen, bieden ons letterlijk (via schilderijen bijvoorbeeld) of figuurlijk (via gedanste bewegingen, vreemde woordcombinaties,...) een andere 'kijk op de wereld'. Kortom, sinds de kunst modern werd, vervreemdt en confronteert ze, maakt ze het gewone ongewoon, en werkt ze daarom inderdaad nogal eens op de persoonlijke zenuwen. De avant-gardekunstenaar doet dat uiteraard sterker dan de spreekwoordelijke 'bescheiden vernieuwer' binnen pakweg de schilderkunst - maar dat onderscheid doet er hier niet meteen toe.
In de 'modernisering' van de hedendaagse kunst heeft de grote stad -zeg maar de metropool- een belangrijke, volgens sommige kunsthistorici of sociologen zelfs doorslaggevende rol gespeeld (dat is alvast de mening van onder meer T.J. Clark en Raymond Williams). Belangrijk dan wel cruciaal, vast staat dat de kunst modern werd in Parijs en
De grootstedelijke context was vooral van belang omdat hij een aantal basiskarakteristieken van de moderniteit verdichtte, zelfs kwadrateerde. Snelheid en jachtigheid, 'massaliteit' en anonimiteit, elektrisch verlichte etalages en reusachtige reclamepanelen,...: eind de negentiende eeuw of tijdens het twintigste-eeuwse interbellum kon je alleen in de grote westerse steden waarlijk modern wezen. Precies deze moderne bestaanservaring was de voedingsbodem en grondstof van de moderne kunst. Want om snelheid of licht schilderkunstig te reproduceren, of de jachtige wisseling van indrukken temidden een anonieme steedse menigte in taal te vatten, moesten de gangbare artistieke conventies overboord. De weergave van beweging bijvoorbeeld verplichtte tot abstractie, de representatie van een stroom van impressies zette aan tot een gefragmenteerd gebruik van lijnen of kleuren, klanken of bewegingen, woorden of zinnen.
Ooit, in de ondertussen volkomen gemusealiseerde hoogdagen van het modernisme en de historische avant-garde, was de stad dus een belangrijke werkcontext voor kunstenaars. Ze werkten in én met de grote stad -of juister, en voor de rest van mijn verhaal cruciaal- ze stootten haast enkel in de westerse metropool op de moderne bestaanservaring, die hen fascineerde en provoceerde, hen inspireerde en tot andere, niet-traditionele en de goegemeente provocerende voorstellingswijzen uitnodigde. Dat ligt thans wel even anders. De hedendaagse kunst mag dan wel nog altijd uitdagen of op z'n minst uitnodigen tot 'anders denken' (en ook: anders voelen, beleven, ervaren), haar primaire impuls ontvangt ze niet langer vanuit een stedelijke context.
Twee ontwikkelingen lijken doorslaggevend voor het ampele feit dat de hedendaagse kunst bij wijze van spreken de kosmopolitische grootstad niet meer nodig heeft als vitaal milieu (en ik haast mij te zeggen dat het alweer om tamelijk tot zeer intellectueel ingeburgerde argumenten gaat). Vooreerst is een flink deel van de kunst zich van langsom minder gaan interesseren voor haar culturele omgeving. De hedendaagse kunst irriteert nQg steeds, maar dan vaak toch in de eerste plaats onze voorstellingen over en verwachtingen van diezelfde kunst. Mede dankzij de veralgemening van het aantal institutionele toonplekken, zoals het paradoxale fenomeen 'museum voor hedendaagse kunst', heeft de kunst zich vanaf de jaren zestig in toenemende mate kunnen specialiseren in de vraag 'wat is kunst?' Vandaar de nog altijd gestage stroom van ongewone, ongewonere en ongewoonste artefacten. Voor het maken van zelfreflexieve, mediumgerichte of 'transgressieve' kunst heb je als kunstenaar evenwel de stad niet meer nodig. Doorslaggevend zijn veeleer een goede kennis van de recente kunstgeschiedenis, een goede neus voor trends, en een goed geolied, liefst ook internationaal, als het even kan zelfs mondiaal netwerk van contacten.
Maar ook wie zich als kunstenaar nog wel degelijk voor de wijde wereld interesseert (en dit is het tweede argument), schaft zich -bij wijze van boutade- beter een krachtige computer en modem aan dan een peperduur atelier in een of andere metropool. Tenzij men uiteraard een geslaagd kunstenaar is en, net als een succesvolle yuppie (maar dat woord is natuurlijk al lang out), het eigen succes symboliseert via de aankoop van een loft in
Door de communautaire scheidslijn mangelt het Brussel aan een toekomstgerichte elite. Gegeven de politieke en constitutionele institutionalisering van diezelfde scheidslijn lijken de kansen op het ontstaan van een Brusselse groeicoalitie zelfs bijzonder klein. Het vele getouwtrek rond Brussel 2000,
Maar laat ik '
Natuurlijk is de zojuist gemaakte diagnose gechargeerd en grenst ze aan het karikaturale. Ook voor hedendaagse kunstenaars blijft een beetje grootstad de sociale en culturele biotoop bij uitstek, al putten ze daar vaker niet dan wel inspiratie uit (déze stelling blijf ik dus verder aanhouden, al zal ik ze later ook nog nuanceren). Vanwaar deze vanzelfsprekendheid van de stad, en dan vooral van de grote stad? Een aantal antwoorden ligt alvast voor de hand; ik zet ze even op een rijtje.
Vooreerst is er de historische erfenis van de negentiende eeuw en een goed deel van de twintigste. Tot eind jaren vijftig, toen ook in
Genoeg over infrastructuur, al staat de beleidsmatige relevantie daarvan buiten kijf. Hét doorslaggevende argument ter verklaring van de spreekwoordelijke verknochtheid van kunstenaars aan een beetje stedelijke context van formaat is veeleer van sociaal-morfologische aard, reden waarom het bijvoorbeeld ook opgaat voor 'seksuele minderheden' of jeugdige subculturen. Stadslucht maakt vrij, zo luidt het bekende spreekwoord, maar dan toch
enkel omdat men in een grote stad een goede kans heeft om gelijkgestemden te vinden. Naar de positie van de kunstenaar toegedacht: anders dan in het al genoemde
Grote steden zijn dus behalve infrastructurele knooppunten van artistieke bedrijvigheid tevens verzamelingen van onderling vaak sterk gesegregeerde sociale netwerken van muziek- of theatermakers, van schrijvers of beeldend kunstenaars. Die netwerken of -dixit de kunstsocioloog
Stedelijke kunstwerelden zijn een onderbelicht studieobject. Hun belang valt nochtans moeilijk te overschatten. Zeker voor de kunstenaars die (nog) niet op de wereldmarkt zijn doorgebroken -en dan hebben we het toch over de grote meerderheid-, vormt de eigen stedelijke subcultuur een cruciaal sociaal vangnet, vaak ook een leerschool. Daarbinnen kom je immers te weten wat het betekent om een kunstenaarsleven te leiden, met wie je contacten moet aanknopen met het oog op de promotie van je werk, enz. Maar ook vanuit louter artistiek oogpunt zijn stedelijke kunstenaarsnetwerken meer dan eens uiterst boeiende biotopen. Zeer veel kunstenaars scherpen hun werk immers aan in de directe alledaagse contacten met collega-artiesten en hun werk. Of ze zich daar nu tegen afzetten of er inspiratie uit putten, in beide gevallen krijgen de eigen bezigheden mee vorm via de interactie met andere kunstenaars. Dat alledaagse contact tussen artiesten onderling is onvervangbaar. Daarom blijft ook in de huidige netwerksamenleving de grote stad als sociale condensator voor het artistieke gebeuren een kardinale locus, een onontbeerlijke humus.
En Brussel? Als artistieke ontmoetingsplaats doet deze stad het niet slecht, binnen de dans zelfs zeer goed. Er zou uiteraard nog meer, veel meer kunnen gebeuren -maar mijn twee wat concretere voorstellen bewaar ik voor het slotdeel van mijn verhaal. Vooraf wil ik graag nog kort de mogelijke verhouding tussen kunstenaar en stedelijke context nader uitklaren, en dat los van de zojuist gemaakte algemene overwegingen. For the sake of argument ontvouw ik een vierledige typologie aan de hand van vier persoonlijke miniverhalen, alle gesitueerd in Brussel.
Mijn eerste verhaaltje situeert zich in
Mijn tweede verhaal situeert zich in de
maatschappelijke randfiguren en hun onmiddellijke omgeving. Zoiets lukt alleen wanneer je gedurende langere tijd in de buurt hebt vertoefd en met een aantal bewoners een vertrouwensband wist op te bouwen, wat van de kant van een artiest helemaal niet vanzelf spreekt.
Mijn derde verhaal is een heuse anekdote. Het is februari 2001, ik heb een avondlijke afspraak met de Brusselse kunstenaar
Mijn slotverhaaltje is mijzelf het dierbaarst. Het speelt zich af in het
Werkplaats, werkcontext, adres, doorgangsruimte: vier mogelijke actuele verhoudingen tussen een artiest en een stad. Mijn voorbeelden stammen uit het domein van de hoge cultuur, maar de vierdeling is allicht ook van toepassing op andere vormen van symbolische productie, zoals de mode of de popmuziek. De ontvouwde typologie is waarschijnlijk onvolledig en doet ongetwijfeld onvoldoende recht aan de complexiteit van de hedendaagse bindingen tussen kunstenaars en grootsteden. Ze berust dan ook op weinig meer dan impressies, zeg maar op nattevingerwerk; juist daarom heb ik ze aan de hand van vier persoonlijk getinte miniverhalen aangekaart. Daarbij zat wel degelijk een meer concrete, zelfs beleidsgerichte bedoeling voorop.
Van de hedendaagse kunstproductie en haar actoren wordt veel, heel veel, zelfs veel te veel verwacht. Want zoveel is zeker: de kunst zal cultuur noch maatschappij veranderen. Zoals ik enkele paragrafen geleden betoogde, beperkt haar invloed zich in het beste geval tot een effectieve irritatie van gangbare verwachtingen en ingesleten clichés. Dat is trouwens al heel wat. Kunstwerken bieden, eenvoudig geformuleerd, alternatieve manieren van denken en communiceren aan (en dat ook wanneer ze mislukt moeten heten!). Deze uitnodiging tot 'alteriteit', om dan toch maar eens dat modewoord te gebruiken, is uiteraard niet gediend met een sociaal reservaat. Ook daarom is een cultuurbeleid dat louter kwantitatieve publiekscijfers laat prevaleren boven de inspanningen om het kunstenpubliek vanuit kwalitatief oogpunt sterker te differentiëren, een non-beleid. Kortom, publieksverdieping is dé uitdaging, en niet zozeer publieksbereik. Daarmee is ook meteen gezegd dat nauwelijks iemand, tenzij de plaatselijke horeca, echt beter wordt van een kortzichtige aanpak die het stedelijke kunstgebeuren via een evenementenpolitiek instrumentaliseert, ten faveure van toerisme en city marketing.
Maar laat ik weerom bij de leest blijven. Ook stedelijke culturele beleidsmakers dienen, zo dunkt mij, een onderscheid te maken tussen een kunsten- en een kunstenaarsbeleid. Zeker dat laatste kan niet zonder een werkbare typologie van bestaande én mogelijke verhoudingen tussen artiesten en de gereguleerde stedelijke context. Vandaar mijn vierdeling: ze wil gewoon attenderen op verschillende relaties, waarmee ook uiteenlopende beleidsprogramma's sporen. Méér kunst, en vooral méér kunstenaars in 'onze' stad, in Brussel bijvoorbeeld: betekent dat meer werkplaatsen? (Dan zijn meer geld en infrastructuur de voor-
naamste hefbomen.) Of is die slogan synoniem met een surplus aan artiesten die effectief mét de stad werken? (Dan moet het beleid zich op een specifiek segment van kunstenaars richten.) Of willen we gewoon meer permanente en tijdelijke residenties? De onderscheiden doen ertoe, de genomen opties zullen uiteraard samenhangen met een meer globale beleidsvisie op zowel kunst als stedelijkheid, zowel de culturele identiteit als de symbolische marktpositie van de eigen stad.
Ter afronding van mijn betoog twee voorstellen, twee concrete denkpistes; beide staan overigens in het teken van transversaliteit en 'connectiviteit', van het relateren van heterogene grootheden. De eerste heeft alles te maken met het mondiale karakter van het huidige kunstensysteem. Daarbinnen kan geen enkele stad, en dus ook bijvoorbeeld Brussel niet, het zich nog langer permitteren om een louter lokaal georiënteerd beleid te voeren. '
In de tweede plaats schijnt het mij toe dat steden thans vooral nood hebben aan internationaal ingekleurde synergieën, aan kruisbestuivingen tussen uiteenlopende soorten van instellingen en functies, tussen verschillende culturele 'genres' ook. Steden behoeven kortom een bovensectoraal, niet verkokerd beleid. Neem nu Brussel. In deze stad wordt bijvoorbeeld sinds enkele jaren de oprichting van een kunsthal voor hedendaagse beeldende kunst bepleit. Bekeken vanuit de betrokken sector is dat een zonder meer legitieme verzuchting. Maar ze stoelt nog te veel op de gangbare indelingen. Nodig zijn veeleer dwarsverbindingen tussen onderwijs in en de productie én de presentatie van kunst. Artistieke leer-, werk- én toonplaats in één huis, organisatorische samenwerkingsverbanden tussen onderwijsinstellingen, productiehuizen en theaters of musea: dat lijkt mij het model van de toekomst (zie
Zowel het stedelijke culturele landschap als de hedendaagse kunst hebben tevens behoefte aan plaatsen of organisatorische configuraties die kruisbestuivingen tussen genres stimuleren. Tot nader order ben ik er inderdaad van overtuigd dat het kunstgebeuren nog meer zal 'multimediatiseren' en muteren, nog sterker dan thans het geval is uiteenlopende media zal combineren én daarbij uit zowel hoge als lage, zowel 'elitaire' als 'populaire' bronnen zal putten. Theater plus dans plus popmuziek plus 'modieusheid' plus referenties aan de actuele beeldende kunst of fotografie: we kijken er vandaag de dag zo onderhand al niet meer van op (zie het werk van
Artistieke genreoverschrijdingen bevorderen en die tegelijkertijd ook internationaliseren door er buitenlandse kunstenaars of bemiddelaren bij te betrekken: het is een, toegegeven, enigszins evidente en voor de hand liggende optie voor steden die zich daadwerkelijk willen profileren via een pro-actief kunstenaarsbeleid. Een 'licht' projectenfonds zonder veel administratieve poespas is wellicht het handigste beleidsinstrument om een en ander te concretiseren.
Iedere grootstad die naam waardig was altijd al een melting pot. In de onmiddellijke toekomst kan een stedelijk cultuurbeleid deze geuzennaam wel of niet verder actief gestalte geven. Aan bijvoorbeeld Brussel de keuze, al valt te vrezen dat de effectieve keuzes vooral door
Veel van wat hierna wordt gezegd, gaat ook op voor
Auteur Rudi Laermans
Publicatie Etcetera, 2001-06, jaargang 19, nummer 77, p. 4-8
Trefwoorden stad • stedelijke • brussel • steden • kunstenaars • hedendaagse • artistieke • kunst
Namen Alain Platel • Anne Teresa De Keersmaeker • Anneessensplein • Antwerpen • Antwerpse Singel • Archiduc • Arthur Rimbaud • Arti(e)st(e) • Au Rouge et Noir • Bairo Alto • Barcelona • België • Berlijn • Beursschouwburg • Bommerskonten • Culturele Hoofdstad • DIA Foundation • Daringman • David Claerbout • De terugkeer van de Zwaluwen • Dietvorst • Directie Cultuur • Dirk Roofthooft • Eldershuizen • Els • Eric Swyngedouw • Europa • Fontainasplein • Franstalige • Gemeenschapscommissie • Gent • Glocalisatie • Groot Brussel • Hartje Brussel • Heer Dood • Henry Threadgill • Hoofdstedelijk Gewest • Howard Becker • Jan Fabre • Jan Ritsema • Karlsruhe • Kazernestraat • Kladaradatsch-beleid • Le Coq • Le Fresnoy • Lissabon • Londen • Lunatheater • Manhattan • Meg Stuart • Moskou • Muntschouwburg • NICC-container • New Yorkse Wooster Group • Oxford • P.A.R.T.S. • Philoktetes-Variaties • Rijsel • Ron • Rosas • Sharon Zukin • The Culture of Cities • Thierry De Duvevoor • Thierry De Mey • Tokio • Ukkel • Van Volxemlaan 164 • Vawter • Verlichter • Vietnam-project • Viviane De Muynck • Vlaamse Gemeenschap • Vlaanderen • Vorst • Wenen • West-Europese • Zuidstation • federaal-Belgische • niet-Brusselse
Development and design by LETTERWERK