Vermaningen vanuit de ivoren toren
Over het kleinburgerlijke modernisme van
In haar 'illegale' State of The Union op Het Theaterfestival '99 (zie het vorige
In haar artikel Back to Basics. Over de lakenfrisse ideeën van jonge snaken(1) veegt
Een voorbeeld van die dramaturgie is Ge moet niet per se Ananas gegeten hebben om te weten dat dat ongelooflijk lekker is van
Al deze producties zouden in kwalitatief opzicht ondermaats zijn. Ook de theateropleidingen delen in de klappen, want zij zouden gedeeltelijk aan de basis hiervan liggen. Voorts meent Swyzen dat het hedendaagse theater verziekt wordt door commercialisering en dat het reactionaire, impulsieve en anti-intellectualistische werk van de jongste lichting perfect in die marktgerichte houding past.
1
Wat te denken van die ongenadige kritiek? Ik geef onmiddellijk toe dat ik bij een eerste lezing onder de indruk was. Maar nu ik wat meer afstand heb, vind ik de zienswijze van Swyzen te eenzijdig en te radicaal. Vooral verwijt ik haar dat ze reductionistisch te werk gaat.
Inderdaad is het verleidelijk om voor de retoriek van
Maar zo eenvoudig ligt het natuurlijk niet. Want bij nader inzien blijkt Swyzen het werk van de jongeren tot het verlengstuk van haar eigen esthetica te maken, in plaats van oog te hebben voor hun 'andersheid'. Dat verklaart wellicht haar volkomen gebrek aan 'goodwill'. Zij is niet bezig met de realiteit, maar met het reproduceren van haar eigen ideologische normen en waarden.
Meteen heb ik hiermee het perspectief aangegeven van waaruit ik de bijdrage van Swyzen zal analyseren. Na een explicitering van haar esthetische theorie (par. 2 en 3), zal ik laten zien dat het conservatief karakter van deze theorie verklaarbaar is vanuit een kleinburgerlijke reflex (par. 4) en daardoor ook geen adequaat antwoord kan bieden op de huidige maatschappelijke ontwikkelingen (par. 5). Vervolgens ga ik dieper in op de samenstelling van het nummer van
2
Ondanks deze politieke bekommernis tendeert de esthetica van Swyzen naar formalisme. Bij de transformatie van leven naar kunst zijn vormbewustzijn en structurerend vermogen van het grootste belang. Het kunstwerk is geen nabootsing van de realiteit, maar een artificiële, talige constructie. Het creëert een fictieve tegen-wereld waarin de echte wereld ter discussie gesteld wordt en zo een kritische spiegel voorgehouden krijgt.
Door dat kritische gehalte is het kunstwerk superieur aan het banale en laag-bij-de-grondse leven, zeker wanneer het gaat om het leven van
Voorts is heel het betoog van Swyzen doordrongen van intellectualisme. Dat blijkt o.m. uit haar bewondering voor de 'kille' en 'cerebrale' teksten (deze uitdrukkingen komen van haarzelf)(2) van Paul Pourveur en
Het intellectualisme van Swyzen vertoont twee aspecten. Ten eerste wijst zij op het belang van rationele strategieën bij het proces van esthetische transformatie. Om greep te kunnen krijgen op zijn stof, heeft de kunstenaar nood aan intellectuele background, vakmanschap en discipline. Ten tweede mag theater niet inspelen op de irrationele impulsen van de toeschouwer, maar moet het een beroep doen op zijn kritisch-rationele vermogens.
Kortom, het betoog van
3
Met deze esthetica als maatstaf, benadert Swyzen het werk van de jongste lichting theatermakers. Zoals ik al heb gesuggereerd, is haar oordeel vernietigend. In geen enkel opzicht voldoet hun werk aan de gestelde eisen.
Zij verwijt aan de jongeren dat ze het hedendaagse Vlaanderen romantiseren in plaats van het te problematiseren. Vanuit dat standpunt pleit zij voor een theater dat aansluiting zoekt bij een grootstedelijke cultuur en zich zou inlaten met actuele politieke problemen. Als voorbeeld voor een geschikt thema noemt zij heel de 'retorische en chauvinistische machine die voormalig minister-president
Een ander gemis is het ontbreken van een sterke en adequate vorm. Het werk van de jongeren zou te zeer een nabootsing zonder visie
zijn, waardoor het kunstwerk onvoldoende autonomie verwerft.
Last but not least hekelt zij het gebrek aan intellectuele background, technische 'knowhow' en discipline bij de jongeren waardoor zij niet in staat zouden zijn om hun materiaal intelligent te structureren. Tevens maakt hun theater wel (romantische) gevoelens los, maar het draagt niet bij tot belangwekkende inzichten.
4
Men krijgt sterk de indruk dat Swyzen zich wil opwerpen als de hoedster en beschermster van de goede smaak, zoals zij die o.m. vertegenwoordigd ziet door de genoemde regisseurs uit de jaren tachtig. Het ergert haar mateloos dat er plots volkse types opduiken die lak hebben aan elitaire vormexperimenten en die de gewijde stilte van de kunst verstoren met hun plebejisch geraaskal. Bovendien is zoveel dilettantisme gevaarlijk: het zou wel eens de macht van de dominante generatie theatermakers kunnen breken. Daarom moet alles in het werk gesteld worden om de jongeren weer in het gareel te krijgen.
Eigenlijk verwacht
Vanuit dit standpunt kan men ook begrijpen wat de functie is van haar esthetische theorie. Eigenlijk heeft die het statuut van een pedagogisch programma, van een verzameling eindtermen waar iedereen zich naar zou moeten richten. Het primaire doel van
De historische 'petit bourgeois' heeft altijd tussen twee stoelen gezeten. Ambitieus als hij is, wil hij niet door de anonieme massa van het gewone volk opgeslokt worden. Maar tegelijk beschikt hij niet over genoeg geld en macht om tot de elite te kunnen toetreden, die hij bewondert en cultureel imiteert. Toch is hij erin geslaagd om zelf een soort 'tussenelite' te gaan vormen, b.v. door zich in naam van de waarden van de heersende klasse op te werpen als bemiddelaar tussen hoog en laag of als leider van het volk. Het is dan ook niet toevallig dat het leraarschap één van de favoriete beroepen is van de kleinburger.
In een destijds ophefmakend boek(8) heeft
Hiermee zitten we midden in het
5
Uit het voorgaande is nogmaals gebleken dat Swyzen de autonomie van de kunst hoog in haar vaandel draagt.
Tegelijk doet Swyzen haar beklag over het feit dat heel de kunstwereld aangetast is door een kapitalistische logica. Alleen is zij er blijkbaar nog steeds van overtuigd dat het in principe mogelijk moet zijn om die verloren gegane autonomie weer te herstellen. Maar is dat wel zo?
Persoonlijk geloof ik dat de grenzen tussen kunst, economie, techniek en massamedia zozeer zijn vervaagd, dat elk streven naar een absolute scheiding al bij voorbaat gedoemd is om te mislukken.(10) Uiteraard is het in deze context erg moeilijk om de politieke functie van het theater opnieuw uit te vinden. Daartoe is creativiteit nodig en volstaat het niet om - zoals Swyzen doet - terug te grijpen naar de goede, oude waarden van het establishment.
Ondanks al de onvolkomenheden die aan het werk van de jongeren kleven, vermoed ik dat sommigen onder hen op deze uitdaging een vindingrijker antwoord hebben geformuleerd dan
6
Leest men de andere essays en interviews in het betreffende nummer van
Eerst krijgen we een rubriek 'vragen vooraf' die aangeeft waar het nummer over zal gaan. Reeds dan krijgt men als lezer de onaangename indruk dat die vragen eigenlijk retorische vragen zijn, waarop het antwoord al gegeven is. Enkele voorbeelden: 'Is er iets aan de hand met de jonge jannen van het hedendaagse theater?' (
Onmiddellijk na de 'vragen vooraf' komt het artikel van Swyzen zelf, dat de teneur bepaalt. Dan volgt een interview met de Boonspecialisten Koen Haagdorens en Bart Nuyens, 'stormtroopers van wat
en
Nadien krijgen we een interview door
Om alle misverstanden te vermijden: het ligt niet in mijn bedoeling om het proces van Wim
Door aan
Tegelijk valt het op hoezeer de oordelen van Swyzen zelf overeenstemmen met die van Wim
Na het interview met Wim
Persoonlijk vind ik deze dialoog het boeiendste deel van het nummer. Op zich is het al spannend om twee zo verschillende meningen en temperamenten als die van Opsomer en Crets tegenover elkaar te zien staan. Maar vooral wordt de verwachting gewekt dat hier 'de ander' aan het woord mag komen. Toch blijkt algauw dat die verwachting niet wordt ingelost. Dat is niet de schuld van Verniers, maar wel van de context waarin zijn tekst wordt geplaatst.
Crets manifesteert zich in het debat als een rauwe en doorgewinterde praktijkman die lak heeft aan elke vorm van intellectualisme. In dat opzicht verschilt hij natuurlijk radicaal van Swyzen. Maar dat onderscheid wordt sterk gerelativeerd doordat hij het op essentiële punten met haar eens is. Allebei verdedigen ze een pedagogie die gebaseerd is op het doorgeven van techniek en vakmanschap; allebei willen ze de vrijheid van de student beknotten en hem verplichten tot een harde confrontatie met het repertoire.
Puur retorisch gezien, kan men zelfs beweren dat het mentaal contrast tussen Crets en Swyzen haar positie nog verder versterkt. Want dank zij deze tegenstelling kan de suggestie van een waarheid ontstaan die zo universeel is, dat ze over alle verschillen heen blijft gelden.(15)
Daarentegen gaat er een veel groter gevaar uit van het standpunt van Opsomer. Want zijn opleidingsmodel staat haaks op dat van Swyzen en Crets. Voor hem moet de pedagoog geen reproductie van vooraf bestaande kennis en kunde verlangen, maar de student stimuleren in zijn eigen artistieke ontwikkeling. Tegenover de monoloog plaatst hij de dialoog en de onderhandeling; tegenover de eis tot discipline een dialectiek tussen vrijheid en obstakel, enz.
De indruk ontstaat dat er rond de positie van Opsomer een zekere dubbelzinnigheid wordt geschapen. Aan de ene kant mag Opsomer zijn mening ventileren, wat wijst op verdraagzaamheid en democratie. Maar aan de andere kant is het alsof ze ook onschadelijk wordt gemaakt. In de mate dat de andere bijdragen zich voordoen als propaganda voor Swyzen, vormen ze tevens een 'cordon sanitaire' rond Opsomer. Vanuit retorisch standpunt heeft de aanwezigheid van Opsomer dan als enige functie om een schijn van objectiviteit in stand te helpen houden.
Niet alleen het verhaal van Crets, maar ook het opstel van Chris Keulemans en
Dat is de pedagogiek waar juffrouw
Eigenlijk wordt hier, zonder dat dit met zoveel woorden gezegd wordt, een match
Ten slotte wordt het essayistische gedeelte van het themanummer afgesloten met een korte tekst van
Mijn conclusie is duidelijk. Elke poging tot reële diversificatie van de standpunten ontbreekt in het betreffende nummer van
7
Er zit een merkwaardige contradictie in de opvattingen van Swyzen. Zoals ik al zei legt zij sterk de klemtoon op de autonomie van het kunstwerk, zelfs in die mate dat de cultus van de vorm lijkt te gaan parasiteren op het maatschappelijk engagement. Volgt men die redenering, dan zou hieruit moeten voortvloeien dat zij het kunstwerk zoveel mogelijk tracht te beoordelen vanuit criteria die inherent zijn aan het kunstwerk zelf.
Maar wat zien we?
M.i. kan een kader pas relevant genoemd worden indien het aansluit bij een plausibele of minstens toch zo goed mogelijke interpretatie van een verschijnsel. En dat is hier niet het geval. Ik zal dit aantonen aan de hand van één voorbeeld, het eindwerk van
8
Jan Geers is geen formalist, maar wel een realist. Dat betekent niet dat hij de realiteit wil nabootsen, maar wel dat hij haar creatief wil herschrijven vanuit een sterke emotionele betrokkenheid en een wil tot verandering. Daarbij wordt het schrijfproces opgevat als een spel
dat zijn eigen regels uitvindt. Dit resulteert in een meanderende en anekdotische schriftuur die voortdurend vormen en inhouden laat ontstaan om ze dan weer te ondermijnen.
Uiteraard impliceert dit niet dat de teksten van Geers geen vorm of betekenis zouden hebben, maar wel dat die vormen en betekenissen vluchtig zijn en sterk onderhevig aan het hier-en-nu. Zij dragen de sporen van hun voorlopigheid en onafheid. Ze tenderen eerder naar chaos dan naar orde, of om het paradoxaal uit te drukken, hun orde is de chaos.
Ten tweede wil de esthetica van Jan Geers uitdrukkelijk niet-elitair zijn. Hij minacht de kleine man niet, maar behandelt hem met een nauwelijks verholen sympathie, zonder daarom onkritisch te zijn. Aan de hand van zijn personages laat hij zien hoe individuele trauma's en gevoelens van politieke en sociale onveiligheid kunnen leiden tot nationalistische identiteitsvorming en het ontwikkelen van zondebokmechanismen.
Hieruit volgt - en dat is het derde kenmerk - dat de tekst van Geers een politieke dimensie heeft. Deze is niet aanwezig in de vorm van een expliciete politieke zingeving, maar wel van een parodistische uitvergroting tot in het extreme en het wanstaltige toe. Originele teksten van Borms,
Heeft men eenmaal oog gekregen voor deze parodistische stijl, dan lijkt de volgende lectuur zeker mogelijk.
Maria wordt uitdrukkelijk als een naïef schepsel met een goede inborst neergezet. Het is dus geen boosaardigheid die haar ertoe aanzet om een zondebok uit te zoeken. Wel een diep verlangen naar orde en veiligheid. Door een zondebok aan te duiden, krijgen Maria's gevoelens van latente dreiging een concrete gestalte en wordt de wereld weer overzichtelijk. Vanaf nu weet ze in welke richting ze moet gaan zoeken voor het oplossen van allerlei problemen en heeft ze een maatstaf in handen voor het bepalen van wie wel en wie niet schuldig is aan haar lijden. Hoewel Maria dat niet beseft, impliceert het zondebokmechanisme een fantasmatische verhouding tot de realiteit, die de problemen alleen maar erger maakt. De tegenhanger van dit zondebokmechanisme is een
Het stuk gaat vooral over het verleden, maar laat ook een terugkoppeling naar het heden toe. Want men kan zich afvragen of dezelfde factoren die bij
Ten vierde en ten laatste is de tekst van Geers uitgesproken anti-intellectualistisch. Zijn theater wil in de eerste plaats verleiden, bekoren en hypnotiseren. De ernstige houding van de 'political correctness' is aan hem niet besteed. Hij koketteert met wreedheid en seks en overtreedt met plezier de regels van de goede smaak. Hij ontleent elementen aan de kitsch en aan mediatieke scenario's (de
9
De tekst van Swyzen bevat tenminste drie voorbeelden van onterechte veralgemening. Ten eerste presenteert ze
Het voorbeeld van Jan Geers toont al aan dat deze stelling geen hout snijdt. Bovendien denk ik dat het zinloos en onmogelijk is om voor
Het tweede voorbeeld heeft niet betrekking op
Inderdaad gaat Swyzen heel selectief te werk bij het empirisch onderbouwen van haar stelling. Ze pikt er alleen die voorstellingen uit die op het eerste gezicht in haar kraam lijken te passen. Ze bespreekt wel Van Nuffelen, Petit,
Vandendriessche maakte voor haar eindwerken degelijke ensceneringen van
Het laatste voorbeeld heeft betrekking op de Vlaamse theateropleidingen in het algemeen. Swyzen beweert dat er aan die opleidingen geen volwaardige intellectuele cultuur bestaat, wat het gebrek aan intellectuele background bij de studenten zou verklaren en dus ook (minstens gedeeltelijk) hun voorkeur voor de romantische anekdote. Zij illustreert dit aan de hand van de situatie aan het
Maar uiteraard is dit voorbeeld niet representatief voor alle opleidingen. Eén van de grote troefkaarten van het rits in
in een begeleiding via mentoren en een tekstcontext-programma van het individuele parcours van de student, maar het houdt zich ook bezig met het ontwikkelen van een basisgrammatica voor de reflectie, de theorievorming en de pedagogie van media en kunst.
Uit het voorgaande valt echter nog iets anders te leren, namelijk dat Swyzen een onjuiste verklaring geeft voor de inhoudelijke tekortkomingen van de meeste jongerenproducties. Volgens haar beschikken de jongeren niet over voldoende basiskennis om kritisch met hun materiaal om te gaan, wat op zijn beurt weer te wijten zou zijn aan de afwezigheid van een hoogstaande intellectuele cultuur aan de opleidingen. Maar als dat - zoals ik hierboven heb aangetoond - niet geldt voor het rits, hoe kan het dan dat uitgerekend de producties van (ex-)
10
Misschien vraagt de lezer zich intussen af, waarom ik over het artikel van Swyzen zo'n heisa maak. Allereerst zou het oneerlijk zijn, indien ik de lezer in het ongewisse zou laten over mijn persoonlijke betrokkenheid bij de thema's die zij aansnijdt. Als lesgever aan het rits heb ik meegewerkt aan de hervorming van de theateropleiding en heb ik het ontstaan van
Ik geef toe dat deze persoonlijke betrokkenheid mij extra gevoelig maakt voor kritiek. 'Eigen kind, schoon kind', zegt het spreekwoord, en het is niet prettig om te moeten aanhoren hoe iets dat men liefheeft wordt afgekraakt. Toch is dat niet mijn voornaamste bron van irritatie. Ik ben vooral geïrriteerd door het gebrek aan geduld en aan verdraagzaamheid dat uit het artikel van Swyzen spreekt.
Natuurlijk heeft ze gelijk, wanneer ze vaststelt dat het werk van de jongeren nog uiterst onvolmaakt is en op haast alle niveaus fouten en mankementen vertoont. Dat is een 'vérité de la
Maar nauwelijks is dat proces op gang gebracht of men staat al klaar om het stil te leggen en hun werk als een eindproduct te benaderen waarop men allerlei etiketten zou kunnen kleven, zoals b.v. 'heimattheater', 'reactionair' of 'anekdotisch'. Ik weet het wel, ik heb bij mijn bespreking van het werk van Jan Geers ook etiketten gebruikt, maar dat was een geval van heirkracht, omdat ik anders niet zou hebben kunnen laten zien hoezeer Swyzen soms de bal misslaat.
Overigens moet
Dat zij een afkeer heeft van het door haar gemaakte product, moet ons alleen maar alerter maken voor de vraag wat hier zou kunnen achterzitten. En kijk, andermaal wenkt degene mij, wiens advocaat ik ben en fluistert mij in het oor: 'door haar ergernis tentoon te spreiden over het product dat zij zelf vervaardigd heeft, kan
En zo ben ik opnieuw terecht gekomen bij het startpunt van mijn betoog. Bij het hedendaagse Vlaanderen, het
1 Dit artikel werd gepubliceerd in:
2 SAMPEL 8/2, p. 9.
3 SAMPEL 8/2, p. 10.
4 OPSOMER,
5 SAMPEL 8/2, p. 8.
6 SAMPEL 8/2, p. 7.
7 ETCETERA 69, p. 52.
8 REYNEBEAU, M.: Het klauwen van de leeuw. De Vlaamse identiteit van de 12de tot de 21ste eeuw,
9 Voor deze argumentatie zie vooral: ld.: o.c, p. 149-154 en p. 241-243.
10 Argumenten voor deze stelling vindt men o.a. in: OPSOMER,
11 In
12 POLIS, H., en TILKIN,
13 SWYZEN, C: Cocooning. Een interview met Wim
14 VERNIERS, R.: Opleiding in solden. Stany Crets en
15 Hoezeer de redactie kiest vóór het standpunt van Crets, blijkt ook uit de lay-out. Ergens in het gesprek doet Crets een uitspraak waaruit moet blijken dat vrijheid slechts mogelijk is dank zij beperking. Op blz. 26 wordt die uitspraak ingekaderd en in de marge van de tekst geplaatst. Die eer valt niet te beurt aan een uitspraak van Opsomer.
16 KEULEMANS, C. en WALRAVEN,
17 POURVEUR, R: De kat die tegelijk dood en levend was. Bedenkingen over de hedendaagse theatertekst, in
18 In het ongepubliceerde document
19 SAMPEL 8/2, p. 9.
20 In een ongepubliceerd commentaar op de eindwerken van de lichting 1998-99 schreef
Auteur Ivo Kuyl
Publicatie Etcetera, 1999-12, jaargang 17, nummer 70, p. 56-60
Trefwoorden swyzen • claire • sampel • geers • bronstig • veulen • crets • opsomer
Namen Achternbusch • Antwerpse Conservatorium • Antwoord • Arnhem • Bach • Barbara Vandendriessche • Bart Van Nuffelen • Battle • Belgen • België-Holland • Bernadetje • Blok • Blut-und-Boden-romantiek • Boonvoorstellingen • Bronstig Veulen • Brussel • Claire Swyzen • De Korre • De Morgen • De Standaard • Dominique Van Malder • Don Verboven • E. • Eduard • Ellen Walraven • Ernst Maréchal • Etceteranummer • Fabre • Fassbinder • Finn Iunker • Frankrijk • G. • Geers en Verboven • Geert Opsomer • Geert van Rampelberg • Hendrik de Smedt • Hollandia • Hollywood • In Volop • Ivo Kuyl • Jan met de Pet • Johan Petit • K. • Koesteren • Kris Verdonck • Kunst • Leuven • Louis Paul Boon • Luc Van den Brande • Lucas Vandervost • Marc Reynebeau • Maria van de Baan • MartHA!tentatief • Medea-materiaal • Microsoft van de Boonstudie"'.(12 • Müller • Neen • New Yorkse fotograaf Weegee • Olympique Dramatique • Oscar van Woensel • Palice • Paul Pourveur(17) • RITS • Sampel • Sarajevo • State of the Union • Stijn Devillé • Swyzen van • Tg Monk • Tittle Tattle • Tom Van Dyck • Uitgeverij Van Halewyck • Van Brecht • Van Gansbeke • Van Severen • Verschaeve • Vlaams Theater Instituut • Vlaams-nationalistisch • Vlaamse Beweging • Vlaanderen van • XVII
Development and design by LETTERWERK