Archief Etcetera


Het nieuwe podiumkunstendecreet...



Het nieuwe podiumkunstendecreet...

...is geen nieuw podiumkunstendecreet

Op 18 mei 1999 werd een herziening van het podiumkunstendecreet van 1993 goedgekeurd. Katrien Darras zet de voornaamste veranderingen op een rijtje.

Het podiumkunstendecreet van 1993 was radicaal nieuw ten opzichte van zijn voorganger uit 1975. Na de eerste vierjarige subsidieperiode werd het in beleidskringen positief geëvalueerd: 'De rationalisering van het podiumkunstenbeleid en de invoering van de structurele subsidie zorgden voor een grote artistieke activiteit en voor het uitbouwen van de noodzakelijke administratief-technische omkadering', luidde het op het vorige kabinet van Cultuur. Bovendien, zo stelt men, werden de subsidiegelden fors opgetrokken: het budget voor de organisaties voor dans en voor muziektheater verdubbelde tussen 1993 en 1999.

Of dit de juiste criteria zijn om het kunstenbeleid positief te evalueren, blijft nog maar de vraag. Hoe het ook zij, de inhoudelijke basis van het decreet van 1993 werd vrijwel integraal overgenomen. De reden voor de herziening lag namelijk niet zozeer in het theater, maar wel bij de overheid zelf. Ten eerste eiste het zogenaamde Departementaal Integratieproject enkele aanpassingen wat betreft de erkenningsprocedures. Dit project beoogde een reorganisatie van de administratie, met als doel bij alle bevoegdheden van de voormalig minister van Cultuur - Welzijn, Volksontwikkeling en Cultuur - een eenvormige erkennings- en subsidieprocedure door te voeren. De tweede reden voor een herziening van het decreet was de in 1997 door toenmalig cultuurminister Luc Martens geïnstalleerde Raad voor Cultuur.

Als voorbeeld voor het nieuwe decreet lag het vorig jaar goedgekeurde muziekdecreet voor, algemeen beoordeeld als een stap in de goede richting naar een transparant en rationeel beleid. En het moet gezegd: het nieuwbakken podiumkunstendecreet is inderdaad beknopter en overzichtelijker dan zijn voorganger. In tegenstelling tot het vorige decreet, waar elke discipline apart behandeld werd, worden nu teksttheater, muziektheater, dans en kunstencentra in één hoofdstuk behandeld. De tussenschotten tussen de categorieën blijven evenwel behouden. Er wordt ook een splitsing aangebracht tussen erkenning en subsidiëring. Enkel het steunpunt voor de podiumkunsten en de opdrachten aan scheppende kunstenaars krijgen een afzonderlijk hoofdstukje.

Een oordeel vellen over het nieuwe decreet zou voorbarig zijn. Maar laten we de voornaamste veranderingen even op een rijtje zetten.

1. Erkenning en subsidiëring

Met het oog op gelijklopende procedures voor alle kunsten en in navolging van het muziekdecreet behandelt het nieuwe decreet erkenning en subsidiëring in twee aparte hoofdstukjes. Het brengt ook een preciezere scheiding aan tussen de procedures. Bovendien zijn de criteria voor erkenning een stuk strenger.

In het vorige decreet was erkenning mogelijk wanneer de organisatie over rechtspersoonlijkheid van niet commerciële aard beschikte en voldeed aan één van de volgende voorwaarden: ze moest één productie van minimum tien theater- of vijf dans- of muziektheatervoorstellingen gerealiseerd hebben, vijftig procent van de medewerkers moest afkomstig zijn uit een gesubsidieerd gezelschap of in de voorgaande periode een startenveloppe gekregen hebben (startenveloppes werden enkel voor dramatische kunst toegekend).

In het nieuwe decreet ligt de lat hoger. Een van de voorwaarden voor erkenning is nu 'kwaliteit', voorheen een criterium voor subsidiëring. Daardoor is de toegangssluis smaller en begint de afvalrace in een vroeger stadium. Kwaliteit wordt op analoge wijze als voorheen ingevuld: een eigen positie in het podiumkunstenlandschap, een systematische spreiding en publiekswerving en blijken van originaliteit en diversiteit. De erkenning wordt op die manier een streng kwaliteitslabel dat op verschillende terreinen van nut kan zijn: het zorgt bijvoorbeeld voor grotere slaagkansen bij het hengelen naar ondersteuning door de Nationale Loterij, of verhoogt de mogelijkheid op subsidies van andere instanties als provincie of stad. De overige subsidiecriteria heeft men uit het vorige decreet overgenomen: per seizoen moet men minimum 12,5 percent eigen inkomsten verwerven, berekend in verhouding tot de artistieke uitgaven. Daarnaast zijn de organisaties en gezelschappen, afhankelijk van de subsidiesom die ze krijgen, verplicht een minimum aantal voorstellingen te brengen, gespreid over de vier seizoenen van de subsidieperiode. Nog steeds geldt de naleving van de cao voor de podiumkunsten als een streng beoordeeld subsidiecriterium.

Voor de organisaties brengt deze opsplitsing tussen erkenning en subsidiëring wellicht geen grote wijzigingen met zich mee. Beide procedures gebeuren immers gelijktijdig en op basis van hetzelfde dossier.

De erkennings- en subsidieprocedures dienen vanaf nu binnen een bepaalde, decretaal vastgelegde termijn doorlopen te zijn. Op die manier ruimt men een vroegere onzekerheid voor de organisaties uit de weg. Bovendien



heeft men vanaf nu een administratieve beroepsinstantie ingesteld.

2. Festivals en Steunpunt

Nieuw zijn de categorieën festivals en steunpunt voor de podiumkunsten die aan de bestaande categorieën theater, muziektheater, dans en kunstencentra worden toegevoegd, echter zonder aparte beoordelingscommissies. Dansfestivals worden beoordeeld door de Beoordelingscommissie voor dans, theaterfestivals door de Beoordelingscommissie voor dramatische kunst,... interdisciplinaire manifestaties door ad hoc commissies. Festivals die werken met hetzelfde personeel en in dezelfde infrastructuur als een continue werking waaraan ze verbonden zijn, worden verzocht een fusie aan te gaan. Het festival dient dan te worden geïntegreerd in de permanente organisatie; zij moeten een gemeenschappelijk subsidiedossier opmaken. In dat geval zou bijvoorbeeld Klapstuk kunnen verkeren. Die fusies moeten het landschap rationeler en transparanter maken.

Het steunpunt podiumkunsten moet 'als doel hebben een bijdrage te leveren tot het optimaal functioneren van de podiumkunsten op alle niveaus en in al hun aspecten. Daartoe zal het de kennis en meningsvorming over de podiumkunsten bevorderen, zowel op nationaal als op internationaal niveau', zo stelt het decreet. Een en ander dient gerealiseerd te worden door studie en onderzoek, promotie en spreiding van kunstenaars in binnen- en buitenland en het beheren van informatie en documentatie. Op die manier moet het steunpunt een dienstverlenende en ondersteunende functie krijgen voor professionele podiumkunsten. Als steunpunt zou het Vlaams Theaterinstituut (VTi) in aanmerking kunnen komen. Meer nog, aangezien het VTi zowat het enige steunpunt in Vlaanderen is, lijkt dit punt uit het decreet 'à la tête du client' geschreven.

3. Seizoen

Het vorige decreet deelde een subsidieperiode in kalenderjaren in, nu wordt met seizoenen (1 juli tot 30 juni) gewerkt. Enkel de projectsubsidies, de subsidies aan scheppende kunstenaars en de subsidies aan het steunpunt zullen per kalenderjaren worden toegekend.

4. Beginnende gezelschappen

Het onderscheid tussen projectsubsidie en structurele subsidie blijft gehandhaafd. De start-enveloppe, een subsidie van minimum zes miljoen die theatergezelschappen op koers moest zetten, wordt niet opnieuw opgenomen. De norm van tachtig voorstellingen per seizoen bleek voor beginnende gezelschappen veel te hoog gegrepen. Bovendien moesten de inkomsten minimum tien procent van de uitgaven bedragen. Slechts twee van de zes 'starters' haalden deze norm. Onder meer omwille van die te hoge eisen wordt de startenveloppe - die trouwens enkel voor de dramatische kunst van toepassing was - afgeschaft en wordt de steun aan beginnende gezelschappen overgeheveld naar de projectenpot. Het aantal criteria voor die projectenpot neemt toe. Waar vroeger enkel administratieve normen golden -over een rechtspersoonlijkheid beschikken, gevestigd zijn in het Nederlandse taalgebied of Brussel stad - worden nu ook eisen gesteld met betrekking tot het aantal voorstellingen: er dienen nu vijf voorstellingen te worden gespeeld van het gesubsidieerde project. De bepaling over de tien procent eigen inkomsten is geschrapt. Men is immers van mening dat een beginnend gezelschap moet kunnen experimenteren zonder recuperatie-eisen.

5. Kunstencentra

De definitie van de kunstencentra blijft in het decreet ongewijzigd: 'een organisatie met een multidisciplinair karakter met de nadruk op de podiumkunsten; de kunstencentra hebben als opdracht de ontwikkelingen in de nationale en/of internationale kunstproductie te volgen op een receptieve wijze (...) en op productieve wijze'. Maar de Memorie van Toelichting bij het decreet wijst erop dat de kunstencentra een grotere rol moeten spelen in het ontdekken van nieuw talent. Hoe is echter niet duidelijk. De normen terzake werden niet verhoogd. Nog steeds dient slechts één creatieopdracht te worden toegekend per erkenningsperiode van vier jaar.

6. Vorm versus inhoud

De wijzigingen in het nieuwe decreet blijven tot het formele niveau beperkt. De criteria om het decreet uit 1993 als 'geslaagd' te quoteren en het nieuwe podiumkunstendecreet erop te enten zijn louter kwantitatief. Er werd 'een grote artistieke activiteit' ontwikkeld. Of die ook vernieuwend of kwalitatief hoogstaand was, is niet aan de orde geweest. Het oude decreet werd goed onthaald omdat het voor 'de nodige administratief-technische omkadering' zorgde, niet omdat het een innovatie in het landschap teweegbracht. Het nieuwe decreet zet in die zin een logische stap: het zal voor een nog grotere artistieke activiteit zorgen. De organisaties krijgen nu duidelijkheid over het indienen van hun dossiers en over de mogelijkheden van beroep, dat kan inderdaad een zekerheid bieden. De vraag is echter of het Vlaamse podiumkunstenlandschap daar inhoudelijkbeter van wordt. In zijn beleidsnota Werken aan Netwerken stelde Luc Martens indertijd dat de kunst 'als één van de zachte sectoren kordaat verdedigd moet worden'. Een nobele gedachte waar op het eerste gezicht niets op af te dingen valt. Het podiumkunstenbeleid dreigt echter in een paradoxale situatie te belanden. Het is inderdaad een goede zaak dat de kunsten in Europa niet aan de wetten van de markt zijn onderworpen. De vraag is echter of door dergelijke formele erkenningsprocedures het beleid niet een al te harde logica hanteert. Zelfs de notie van 'kwaliteit', de enige die een inhoudelijke discussie mogelijk maakt, wordt ingevuld aan de hand van formele normen als publieksspreiding en diversiteit. De organisator neemt de plaats in van de artiest. Het kunstenbeleid verwordt tot een bedrijf dat op rationele wijze gemanaged wordt om een zo omvangrijk mogelijk resultaat op te leveren.

Daarnaast rijst de vraag waarom men niet meer rekening heeft gehouden met de verzuchtingen van de kunstensector zelf. Het decreet van 1993 zorgde immers van meet af aan voor discussies. De beruchte 'tussenschotten' zorgden voor wrevel en ongenoegen. Men heeft beslist ze toch te behouden, met als argument dat niet elke evolutie in de sector moet beantwoord worden met nieuwe categorieën, aangezien deze toch niet absoluut zijn. De oplossing waarvoor men geopteerd heeft, is de verschillende disciplines zo breed mogelijk te definiëren. Het mimetheater, dat volgens de betrokkenen zelf dans noch theater is, zal naargelang het project door de beoordelingscommissie theater, dans of muziektheater worden beoordeeld en indien nodig door een ad hoc commissie. Een dergelijke beslissing roept vragen op. Als de categorieën zo onhoudbaar zijn dat te pas en te onpas ad hoc commissies worden opgericht, waarom ze dan niet afschaffen? De dwang tot verdeling en in hokjes plaatsen neemt beangstigende vormen aan. En hoe groot blijft binnen dat strak afgebakende gebied dat steeds meer op een bedrijf gaat lijken nog de autonomie van de kunstenaar?

De dossiers zijn ingediend, de commissies aan het werk. Welke de verdiensten en de mankementen van het nieuwe decreet zijn, zal de zeer nabije toekomst uitwijzen.


Development and design by LETTERWERK