Talking 'bout my generation
Etcetera 67 (maart '99) was gewijd aan het thema van de generaties in de kunst. Guy Cools reageert op het essay van
Beste
In volle voorbereiding van het seizoen 1999-2000 valt de nieuwe Etcetera in mijn bus. En met plezier stel ik vast dat het een themanummer is rond 'generaties'. Ik overweeg immers al een tijdje om dat thema centraal te stellen in mijn dansprogrammering van volgend seizoen, zoals in het huidige seizoen de relatie dans-tekst centraal stond. En ik vind het altijd plezierig wanneer dergelijke thema's ook elders opduiken en als dusdanig een klankbord zijn voor mijn eigen ideeën. Als organisator/programmator gaat het me immers nog minder dan de kunstenaar om originaliteit dan wel om de vinger aan de pols te houden van wat leeft in het artistieke veld en dit zo adequaat mogelijk te vertalen naar het publiek.
Het themanummer opent met een boeiend en 'geestig' (in alle betekenissen van dat woord) geschreven artikel van jouw hand waarin je het generatie-'discours' definieert in hoofdzakelijk negatieve, oppositionele termen. De jongste generatie podiumkunstenaars, de 'zonen', construeren en cultiveren, volgens jou, het generatieconflict om een oedipale vadermoord te plegen op de vaders, in het
Je argumentatie is niet helemaal onterecht maar blijft mijns inziens toch te veel een louter academisch en theoretisch construct dat voorbijgaat aan de onderliggende veldmechanismen. Daarom ter aanvulling enkele bedenkingen vanuit mijn eigen praktijkervaring als organisator en producent.
De basisattitude en het basisprobleem van de jongste generatie podiumkunstenaars zijn niet dat ze zich afzet tegen, de vorige maar dat ze er zich vaak volledig mee identificeert. De pioniersgeneratie van de 'tachtigers', die zoals je terecht opmerkt enkel het gevecht voor institutionele erkenning gemeenschappelijk heeft, vertrok ofwel vanuit een niemandsland (in het geval van de hedendaagse dans) of zette zich af tegen volledig gescleroseerde en institutioneel vastgeroeste structuren (in het geval van het teksttheater). Daardoor kon zij eigen artistieke credo's en esthetica's doordrukken en omkaderende structuren uitbouwen die aan de eigen productionele noden voldeden.
De jongste generatie stelt noch deze esthetica's, noch deze organisatiemodellen in vraag maar neemt ze maar al te graag over. Deels wordt dit in de hand gewerkt doordat de vorige generatie zich ook zelf is gaan bezighouden met de doorstroming en vorming van de volgende generaties: van een expliciet opleidingsmodel als p.a.r.t.s. in het geval van
Dergelijke doorstroming is in idealistisch-theoretische zin aan te moedigen, in de praktijk zorgt ze voor een snellere verzadiging van het veld (cf. de discussie rond de zogenaamde kunstberg) en maakt ze de jongste generatie tegelijkertijd minder weerbaar (ze hebben niets om zich tegen af te zetten) en meer ongeduldig (door de verwachtingen die door henzelf of hun omgeving gecreëerd worden). En als de politieke en economische conjunctuur dan nog even mee in de lift zit - zoals dit de jongste jaren althans in
Toen ik jaren geleden de
Een tweede met het generatiethema verbonden problematiek, die de praktijk van het podiumkunstenlandschap in sterke mate mee bepaalt en door jou niet behandeld wordt, is de problematiek van de tijd. Hoeveel tijd krijgt een individuele kunstenaar, al dan niet behorend tot een generatie, om zichzelf te bewijzen? Waar de 'tachtigers' een lange incubatieperiode hebben gehad in de marge van de institutionele erkenning en zich allemaal enkele artistieke debacles hebben kunnen veroorloven, staat de jongste generatie veel meer in de schijnwerpers van de media en is de prestatiedruk veel groter. Bijgevolg wordt ook het discursieve discours sneller gemanipuleerd indien een productie minder geslaagd is. Nochtans is falen essentieel voor elk leerproces en is het ook voor de ontwikkeling van de kunstenaar belangrijk dat dit publiekelijk kan worden toegegeven.
Eveneens een gevolg van de vraag 'Hoe lang krijgt iemand de kans om zichzelf te bewijzen?', is de discussie rond het zogenaamde 'middenveld' - een groep podiumkunstenaars die qua leeftijd en carrière stammen uit de pioniersgeneratie; die om kwalitatieve of institutionele redenen (dit is steeds een de-kip-of-het-ei-vraag) nooit zijn doorgebroken maar die in het slibspoor van hun 'peers' wel een zekere institutionele erkenning hebben verworven en althans wat de dans betreft de afgelopen jaren een groot deel van de projectmiddelen monopoliseerden. Hoe lang hebben zij recht op ondersteuning alvorens definitief door te breken of definitief te worden afgeschreven? Of hebben zij, zoals ze vaak zelf argumenteren, recht op een minder grootschalige, minder prestigieuze, minder internationale bestaanszekerheid in de schaduw van de 'hoge bomen'?
Ik ben lange tijd een fervent verdediger geweest van het laatste, zowel beleidsmatig (vanuit mijn functie in de Raad voor de Dans) als in mijn programmering (o.a. het
Maar ik merk ook dat deze positie binnen het beleid en in de dagelijkse praktijk als programmator steeds moeilijker houdbaar en verdedigbaar is. Wat blijft erover van het zogenaamde middenveld in de dans als we de institutionele bescherming, die vaak nog slechts enkel op generatiecriteria berust, wegnemen? En dreigen we de generatiekloof niet meer op de spits te drijven door ook binnen de projectenpot het overgrote deel van de middelen aan de 'oudere' generatie toe te wijzen?
Ik word dit jaar vijfendertig en neem daardoor ook een middenpositie in. Nog niet te oud, maar ook niet meer jong. De bovenstaande kritische bedenkingen en aanvullingen bij jouw tekst dienen gelezen te worden als vragen die ik mezelf stel in het hier en nu van mijn professionele praktijk. En hoewel ik ook geen eenduidige antwoorden heb, moeten ze mijns inziens toch eerder gezocht worden in een doorstromingsmodel dan in een oppositie-denken. Daarom ruim ik volgend seizoen behoorlijk wat plaats en middelen in voor de jongste generatie choreografen, zonder daarom mee te huilen met de jonge wolven dat oud 'out' is.
Ik heb het me veroorloofd je kort te citeren in onze seizoensbrochure en tegenover jouw 'vadermoord' plaats ik het beeld van '(onzichtbare verwantschappen en loyaliteiten', ontleend aan de
En ten slotte hoop ik dat
Vriendelijke groet,
Guy Cools
Verantwoordelijke dans
Beste Guy Cools,
Je reactie op mijn bijdrage aan het
Ja, mijn tekst was ironisch ('geestig') bedoeld. En ja, hij getuigde mede daarom van een zekere afstandelijkheid die gewoonlijk als het waarmerk van een ouderwets academisme wordt beschouwd (het nieuwe academisme zit daarentegen vol dadendrang: het observeert universitair onderzoek en onderwijs in ondernemingstermen). Uiteraard kijk jij anders, zeg maar beleid- en praktijkgerichter, met het oog op kortelings te nemen beslissingen als programmator of lid van de Raad voor de Dans. Ik zou het trouwens juist erg vreemd, ja zorgwekkend vinden indien we krek dezelfde realiteit zouden observeren. Lang leve het verschil of de differentie, want alleen door op onderscheiden wijzen te observeren en te communiceren is er überhaupt een informatieve discussie mogelijk (informatie, aldus
Maar laat ik to the point komen; laat ik het voornaamste punt van Generaties: een verhaal met een moraal nog eens herhalen, want jij schaatst daar toch wel een beetje overheen. De moraal van mijn verhaal luidde kortweg dat het in het kunstsysteem om kunstwerken draait, niet om kunstenaars, en al helemaal niet om generaties. Ik wil dus zoveel mogelijk wég van het performatieve, zichzelf gedurig waarmakende discours over generaties. Als kunstliefhebber is het mij om kunstwerken te doen, en niets anders. En ook als maatschappijtheoreticus trouwens, want het valt gemakkelijk in te zien dat kunstwerken - en niet: menselijke makers - de elementaire eenheden van het kunstsysteem zijn.
Ik huldig dus een a-humanistische visie, al weet ik natuurlijk ook wel dat kunstwerken door zogeheten mensen worden gemaakt. Maar dan nog: wie of wat 'in' (of 'aan') een kunstenaar kan voor de getoonde kunstwerken verantwoordelijk worden gesteld? Het bewustzijn of het onbewuste? Het neuronale systeem? Etcetera: we weten gewoonlijk helemaal niet waar we het nu juist over hebben als we het woordje 'mens' in de mond nemen. Ook daarom blijven uitdrukkingen als genie of intuïtie het zo goed doen in de kunstwereld. Ze zijn nietszeggend, ze zijn semantisch leeg - en daarom functioneren ze zo perfect in de foyer-communicatie.
Ik zie dan ook gewoon geen generaties in het
Mijn belangrijkste bedenking, die tevens de meest praktische is, heb ik uiteraard tot het laatst opgespaard. In je brief herken ik namelijk de veronderstellingen die het recent in
Je brief lijkt mij vooral ook het ondertussen ingeburgerde groeimodel bij te treden. Middenveld, internationale erkenning,...: dit soort van uitdrukkingen veronderstelt, in de lijn overigens van de generatiemetafoor, dat kunstenaarsorganisaties) 'doorstromen' en volwassen worden, na verloop van tijd op eigen benen staan. Met permissie, maar ik heb tijdens de voorbije jaren meerdere dans- of theatervoorstellingen gezien die ik erg interessant vond en die om zovele contingente redenen nooit zullen gaan meedraaien in het internationale circuit, bijvoorbeeld omdat de betrokken kunstenaars het gewoon niet willen of kunnen. Ik denk hier met name aan het werk van een groep als Het Bordes (hun voorstelling over
Maar het gaat hier niet om mijn 'smaak' -whatever that 'mijn' may be. In het geding is een cruciale beleidsvraag: welke soorten (meervoud!) kunst willen we om welke redenen in
Hartelijke groet,
Auteur Guy Cools, Rudi Laermans
Publicatie Etcetera, 1999-10, jaargang 17, nummer 69, p. 60-62
Trefwoorden institutionele • generatie • generaties • jongste • kunstwerken • erkenning • podiumkunstenlandschap • beleid
Namen Anne Teresa De Keersmaeker • Boszormenyi-Nagy • Bourdieu • De Beweeging • Frankrijk • Generaties?-nummer van Etcetera • Gregory Bateson • Hongaars-Amerikaanse • Jan Decortes Bloetwollefduivel • Kunstencentrum Vooruit • Merckx • Myriam Van Imschoot • Oedipus-mythe • Paul André Fortier • Québecoise • Rudi Laermans • Salons • Ulrike Meinhof • Vlaamse • Vlaanderen
Development and design by LETTERWERK