Archief Etcetera


In memoriam: Rudi Van Vlaenderen



In memoriam

Rudi Van Vlaenderen

Op 26 oktober stierf Rudi Van Vlaenderen, een van onze meest bezielde na-oorlogse theatermakers. Jaak van Schoor geeft een idee van de activiteiten die deze duizendpoot tijdens zijn leven ontwikkelde. Dré Poppe, Hugo Van den Berghe, Dirk Buyse en Franz Marijnen gedenken hem met grote dankbaarheid.

Toen ik vernam dat Rudi gestorven was schoot me meteen een avond in 1964 met Toneel Vandaag door het hoofd. We speelden toen Voulez-vous jouer avec moâ? van Marcel Achard in een regie van Lode Verstraeten. Rudi was zoals gewoonlijk toneelmeester, toneelknecht en dies meer. Toen de opvoering achter de rug was zei hij: 'Jongens, ik kan niet lang blijven vandaag. Mijn moeder is overleden.' Dit vind ik nu echt typerend voor hem. Alles moest doorgaan. Die houding heeft hij ook doorgetrokken wanneer het zijn eigen dood betrof. Hij heeft altijd gezegd: 'Geen gedoe rond mijn dood tot na mijn crematie.'

Hij was iemand die zichzelf kon uitschakelen, hij had niets te maken met de glamour van het theater. Bekendheid bij het publiek of status zeiden hem niets. Hij had niet de ambitie om een carrière als beroepsregisseur op te bouwen. Het is een cliché, maar voor hem was het even belangrijk om de vrachtwagen uit te laden, het decor op te bouwen of accessoires aan te geven. Ik denk niet dat ze nog bestaan, idealisten die bereid zijn een hypotheek op hun huis te nemen om theater te kunnen maken.

Anderzijds was hij ook een dwarsligger. Niet om vervelend an sich te zijn, maar om dingen los te maken. Zo werd hij bijvoorbeeld directeur van het RITCS, maar zogauw de opleiding op poten stond stapte hij op. Eén van zijn verdiensten ligt in het feit dat hij samen met Dré Poppe de Franse avant-gardisten in Vlaanderen introduceerde. Toen Dré stopte met Toneelstudio '50 (nu Arca) startte Rudi met Toneel Vandaag. Hij bracht toneel in alle mogelijke, maar vooral ónmogelijke zaaltjes en zette zich wat af tegen de KVS en de KNS, de twee grote gezelschappen van dat moment.

Ik beschouw Rudi als mijn geestelijke vader. In feite stond hij aan de wieg van mijn carrière. Ik leerde hem kennen in de toneelliefhebberskring Dageraad in Wetteren. Hij regisseerde daar en bracht me op het idee om beroepsacteur te worden. Meer nog: hij is er in eigen persoon bij mijn ouders voor gaan pleiten.

Al tijdens mijn Conservatoriumperiode in Gent speelde ik in Brussel bij Toneel Vandaag. Wat vooral indruk op mij gemaakt heeft is Rudi's enthousiasme. Lang niet alleen als regisseur, maar ook in de manier waarop hij een tekst verdedigde of zelf voor alles zorgde.

Wat de repertoirekeuze betreft heeft hij werkelijk een voorbeeldfunctie gehad. Hij durfde risico's nemen. Een stuk van René de Obaldia bijvoorbeeld, je moest het maar kunnen verkopen aan de programmatoren. De mensen waren toen heel weinig gewend van de rondreizende theaters. Die brachten gewoonlijk volkstheater of klassiekers. Ook de keuze voor teksten die eerder naar de linkse kant neigden was niet evident. In bepaalde kringen kwam je er gewoon niet mee binnen.

Hugo Van den Berghe in gesprek met Marleen Baeten



Als Rudi Van Vlaenderen op 2 augustus 1930 in Gent geboren wordt liggen de tekens klaar die de weg aangeven die hij volgen zou. Als zoon van Michel van Vlaenderen (1894-1965), een van de artistiek meest bewogen regisseurs van het interbellum die ook als eerste Vlaming de geschriften van Gordon Craig had ontdekt, als kleinzoon van Hector van Seymortier die in het jaar 1918 directeur van de Gentse schouwburg op het St.-Baafsplein was geweest, leek zijn lot wel in de sterren geschreven. Van zijn vader erfde hij zijn grote intellectuele alertheid en zijn nooit afnemende zin voor ontdekkingen en vernieuwingen, zijn idealisme en ... zijn (misschien Gentse) tegendraadsheid.

In 1953 werd hij zowel doctor in de rechten als afgestudeerde van de Toneelschool. In 1945 reeds, na het directeurschap van Michel van Vlaenderen van één seizoen, was Gent zijn gezelschap kwijtgespeeld aan de Antwerpse monopoliedrift. Vanuit de toneelschool groeide het verzet en het initiatief om een nieuw gezelschap in Gent te creëren, een 'théâtre d'essai', waar jonge mensen in een nieuw en ander repertoire aan bod zouden komen. In november 1950 werd Studio '50 gesticht. Een innovatie van van Vlaenderen in dat beginjaar was de geacteerde lezing.

In 1953 stichtte Tone Brulin in Antwerpen zijn Theater op Zolder (het latere Nederlands Kamer Toneel) en van Vlaenderen trok daarheen 'omdat er daar op een meer professionele manier werd gewerkt.' In het seizoen 1953/54 debuteerde hij er als beroepsacteur. Hij had ook literaire ambities en was in verschillende kamertheaters actief. Een korte tijd werd hij programmator bij de drama-uitzendingen van de toenmalige BRT, omdat je met het theater alleen je boterham niet kon verdienen. Opdrachten in de KVS wisselden dan af met optredens in de KNS, Jeugd en Theater en het Nationaal Jeugd Toneel. Hij wierp zich ook op als de verdediger van een afdeling theaterwetenschap aan de Gentse universiteit. In feite ging zijn pleidooi vooral om een opleiding van regisseur en acteur op academisch niveau. De Gentse Toneelschool was in 1959 een stille dood gestorven.

In 1962 werd hij de eerste directeur van het Rijkshoger Instituut voor Toneel en Culturele Spreiding (RITCS) in Brussel, voor hem de realisatie van zijn plannen voor de Gentse universiteit...wat later een illusie bleek te zijn. Die opdracht verhinderde hem niet om in de marge een drukke activiteit aan de dag te leggen als free-lance acteur en regisseur, zowel in kleine als in grote theaters. In diezelfde periode was hij ook in de weer voor zijn Toneel Vandaag (1959-1967), een initiatief van hem waar hij steeds zeer ingenomen mee bleef. Thyestes (1966 en 1967), gebaseerd op het théâtre de la cruauté, noemde hij 'het nieuwe antitheater'. De heilzame werking van Toneel Vandaag is nadien vooral voor de werking van het Brussels Kamer Toneel (BKT) gebleken. Het was voor van Vlaenderen een springplank naar het buitenland, o.m. voor zijn optreden in 1967-68 bij de Compagnie Jean-Marie Serreau in Parijs. Met Serreau deelde hij een grote belangstelling voor Brecht.

In 1978 werd hij mede-directeur van het BKT, in 1981 directeur. Hij gaf het bijna uitgebluste BKT nieuwe levenskracht door het gezelschap te verjongen. Hij plaatste Ronnie Commissaris en Dirk Buyse als artistieke leiders naast zich en koos een repertoire dat door zijn vernieuwend engagement zijn plaats kreeg naast het franstalig toneel. De samenwerking met het Atelier Ste Anne en de vele internationale contacten behoorden tot zijn realisaties. Jammer genoeg werd die inzet niet gehonoreerd door de Raad van Advies. Van Vlaenderen bleef ca. 15 jaar bij het BKT, tot het gezelschap in 1990 met het Kaaitheater fusioneerde. Iets wat hij niet zo maar aanvaardde. Van toen af legde hij zich vooral toe op zijn lessen in het RITCS, waarvan hij al sinds 1972 geen directeur meer was. Ondertussen aanvaardde hij nog kleinere rollen, o.m. bij De Tijd (Hypochonders), bij het NTG (in Onder de Torens, als invaller) en voor Arca (Congres).

Een overzicht van zijn carrière is niet volledig zonder er op te wijzen welk een grote rol hij voor het amateurtoneel gespeeld heeft, o.m. voor het Gentse Multatulitheater, waar hij in 1959-1960 een opmerkelijke Moeder Courage (Berthold Brecht) regisseerde. In die tijd was politiek engagement voor velen de eerste opdracht van het theater en van Vlaenderen werd daar toendertijd als vanzelfsprekend mee geassocieerd.

In de veelheid aan activiteiten die van Vlaenderen ontplooide vallen ook zijn werkzaamheid als secretaris van het (indertijd) Belgische Centrum van het Internationaal Theater Instituut op en het mede-initiatief tot de oprichting van het tijdschrift Windroos (1964-67). Dat wou een spiegel zijn van het hedendaags toneel en kreeg vooral bekendheid door de bijzondere belangstelling voor het werk van Grotowski. Van Vlaenderen nodigde deze vernieuwende theatermaker uit voor een lessenreeks in het RITCS.

Van Vlaenderen werd meer dan eens gelauwerd, o.m. in 1980 met de De Gruyterprijs voor de vertolking van de ploegbaas in Audiëntie van Vaclav Havel, een co-produktie van BKT en Vertikaal. In 1986 ontving hij de Thaliaprijs voor zijn acteerprestaties tijdens het voorbije seizoen in Het Labyrinth (Arrabal), Fool for Love (Shepard) en One for the Road (Pinter). Hij werkte mee aan films en televisiespelen, voor het laatst in Het verdriet van België.

Deze Vlaamse acteur met Nederlandse beroepskaart had de pest aan alle etiketten die men hem zo gemakkelijk meende te kunnen, opplakken. Hij bleef steeds een contestant omdat het verzet tegen vastgeroeste ideeën voor hem de eerste opdracht van het theater is. Een contestant die weliswaar de solidariteit als dagelijkse praktijk hanteerde, naar vrienden, theatermensen en auteurs toe. Op 13 november zou hij nog een produktie leiden in het Zuid-Afrika Festival van het Brusselse Kulturencentrum De Pianofabriek. Zoals steeds op de barrikade voor recht en kunst.

Jaak van Schoor

De laatste maal dat ik Rudi ontmoette was ongeveer veertien dagen voor zijn plotse overlijden. Hij was in de Koninklijke Vlaamse Schouwburg, alweer op weg om dingen te regelen voor het RITCS, even geëngageerd als vroeger. Ik was weer eens op weg van een repetitie naar kantoor of omgekeerd. Even staan praten, handen schudden en weer verder. Wat haat ik mezelf omdat ik toen niet wat meer tijd nam. Het was onze laatste ontmoeting. Als toenmalig directeur van het RITCS was Rudi onlosmakelijk verbonden met mijn theaterloopbaan. Zijn imposante aanwezigheid en zijn begrip voor onze problemen en revolte hebben mij herhaaldelijk weerhouden om de school vroegtijdig te verlaten. Toen ik hem na de deliberatie van mijn laatste jaar vroeg hoe het kwam dat ik een 18/20 had gekregen van een leraar wiens lessen ik nooit had bijgewoond, was zijn antwoord een knipoog. Die knipoog had ik hem nog graag teruggegeven!

Franz Marijnen



In de Toneelschool volgde Rudi eerst de acteerklas en daarna de regieklas, waar vooral Frans Roggen les gaf. In diezelfde periode studeerde Rudi ook af als doctor in de rechten. Toen we met Toneelstudio 50 begonnen kreeg Rudi last met de balie. Hij moest kiezen tussen balie en toneel. Het stond toen niet voor een doctor in de rechten om toneel te spelen. Toneel heeft het natuurlijk gewonnen bij hem.

(...)

Ik leerde Rudi kennen in de Gentse Toneelschool maar ik had hem vroeger, tijdens de oorlog al regelmatig zien optreden in kinderrollen bij het gezelschap van Staf Bruggen in de regie van zijn vader, Michel van Vlaenderen. Na de oorlog ben ik gaan les geven in de Toneelschool in Gent en daar kwam ik Rudi tegen als student. Hij zat in een zeer verdienstelijke klas met Walter Eysselinck, Hilde Ree en Roger Dewilde. Gent had toen geen beroepsgezelschap meer en ik zat te broeden op een plan om met een nieuw theater, een avant-garde theater te starten. Liefst samen met de studenten, oud-studenten en leraars van de Toneelschool. Ik praatte daar al eens over tijdens de les en die jonge mensen van dat bijzonder jaar, vooral Rudi en Walter, reageerden daar erg positief op. Zo is samen met Rudi en nog vele anderen Toneelstudio 50 gesticht.

We hadden dan een gezelschap maar geen geld. Aangezien Rudi, Hilde en Walter op de universiteit zaten, hebben die van de gelegenheid gebruik gemaakt om in studentencongressen en dergelijke voorstellingen in te lassen. We kregen van de universiteit een uitkoopsom en we mochten in de aula spelen. Het kaderde trouwens in een avant-garde perspectief om niet in een schouwburg te spelen. In onze allereerste produktie, Polukrates van Herwig Hensen, speelde Rudi de hoofdrol en deed hij samen met mij de regie. Het programmablad zorgde voor een schandaal. Wij presenteerden ons als een collectief, plaatsten naast de personages geen namen van acteurs en dat nam de pers niet. Na vier vijf jaar kregen we dan toch de behoefte aan een eigen zaal. Dat werd keldertheater Arca.

Voor mij was het wel een probleem dat Rudi niet lang bij Arca bleef. Toen hij kansen kreeg bij het Nederlands Kamertoneel raakte ik mijn rechterhand kwijt. Ik vond dat hij me als eerste liet vallen, maar telkens ik hem nodig had stond hij daar om te helpen. Zo is hij nog regelmatig komen spelen, zelfs toen hij later zijn eigen gezelschap Toneel Vandaag had.

Ik heb zelf nog geregisseerd bij Toneel Vandaag. Zo hebben we samen nog de opening van de Beursschouwburg gedaan op uitnodiging — ook geen toeval — van Dries Wieme. Er was een toespraak van Dries, van Vic de Ruyter, dan de eenakter Theedrinken van Jan Christiaens in mijn regie door Toneel Vandaag en tenslotte werd door KVS één bedrijf uit Wie is bang voor Virginia Woolf gespeeld.

Rudi was een rusteloze ziel. Zo is hij tussendoor nog programmator geweest bij de televisie, want zo werden de producers toen genoemd. Na twee jaar was hij dat beu. Hij is ook nog dramaturg geweest op KVS. Hoe hij directeur van het R1TCS geworden is weet ik niet. Ik was wel een van de eersten die door hem werden aangezocht om daar les te geven. Hij haalde daar zijn vrienden van het eerste uur binnen. Mensen met wie hij veel contact had zoals Tone Brulin, Jo Dua, Alex van Royen, mensen van het NKT. Er wordt soms gezegd dat wij omwille van politieke redenen aangezocht werden, maar dat was in het begin helemaal niet het geval. Hij bracht daar mensen binnen in wie hij vertrouwen had. (...)

Ik herinner me uit zijn periode in het RITCS dat hij in Parijs is gaan meespelen in de creatie Une saison au Congo van Aimé Césaire in een regie van Jean-Marie Serreau. Dat werd hem kwalijk genomen door het ministerie. Maar Rudi is altijd de man gebleven die ook rechten gestudeerd had. Hij had immers zijn voorzorgen genomen door de tickets van de trein te bewaren om zo te kunnen bewijzen dat hij telkens op tijd was op school en dat de repetities in Parijs geen invloed hadden op zijn taak als directeur van het RITCS.

(...)

Rudi was een heel trouwe vriend, dat is nog meer gebleken naar het einde toe. De laatste telefoons en bezoeken die ik hier in Oostende van hem gehad heb zijn me geweldig bijgebleven.

Dré Poppe in gesprek met Pol Arias

In Audiëntie van Vaclav Havel speelde Rudi een laffe, sentimentele en corrupte ploegbaas van een Tsjechische staatsbrouwerij. Hij moest in een paar gesprekken een tot handenarbeid gedwongen, dissidente schrijver (Havel zelf, maar met een andere naam) schuldbekentenissen en partijgetrouwe beloftes zien af te dwingen. Zo'n rol was gevonden wreten voor Rudi, wellicht omdat hij er de uiterste opponenten van zijn eigen levensbeschouwing en karakter in vertolkte. In de vele Audiënties die we twee seizoenen lang ('79/'80) in Vlaanderen en Nederland speelden was ik elke avond weer getuige van zijn grote bezieling. De tranen rolden over z'n kaken; zijn imposante gestalte zakte onder pet en stofjas ineen tot een hoopje deernis.

Ik vermoed dat de toeschouwers van toen vergaten dat ze naar theater keken. Graag liet Rudi de omstandigheden daarbij een handje helpen. Hij speelde bij voorkeur in de hoek van een café (één keer zelfs in een winkelvitrine omdat daar een verhoog stond), met een tafel en twee stoelen die hij ter plekke aantrof en in een ad hoc verlichting die elke scenograaf meteen van esthetitis had genezen. Maar de concentratie en de inleving van acteur Rudi Van Vlaenderen toverden die smaakloze café-hoek om tot het schrale bureautje van een Tsjechische bierbrouwer.

Eigenlijk verwachtte je deze manier van spelen niet van de fervente importeur van het Brechtiaans theater, die Rudi in een vroegere fase van zijn carrière was geweest. Audiëntie gaf hem de kans het agogische aspect van zijn theaterwerk op te sparen voor het nagesprek. Dat vond hij minstens zo belangrijk als de voorstelling. Te allen prijze wilde hij voorkomen dat men in dit kritische stuk van Havel een alibi zou vinden om het socialisme als ideologie met het badwater weg te gooien.

In september '66 leerde ik hem kennen als directeur van het RITCS Twee maanden later speelde ik met hem in Godot is gekomen, een Toneel Vandaag-produktie. In geen tijd stonden directeur en eerstejaars in hun onderbroek naast elkaar in slecht verwarmde kleedkamers.

Van midden jaren '70 tot midden jaren '80 werkte ik dagelijks met hem samen in het BKT. Hij was er de drijvende kracht. Eén van z'n mooiste rollen uit die tijd was de historicus in Op de puinen van Carthago van René Kalisky. Het thema van Audiëntie was niet ver weg. Deze keer speelde hij zelf de dissident die weigert zijn geschiedschrijving te reviseren ten gunste van een dictatuur. De rol was hem op het lijf geschreven.

In welke vorm je ook met Rudi samenwerkte, je kreeg ontzettend veel cadeau: vertrouwen, warmte, energie, een hoop talent, intelligente en relativerende bedenkingen. En humor, die hij in de koffiepauzes graag lardeerde met erotiek en Gentse stembuigingen.

Dirk Buyse

Volledig artikel als PDF

Auteur Jaak van Schoor, Dré Poppe, Hugo Van den Berghe, Dirk Buyse, Franz Marijnen

Publicatie Etcetera, 1994-12, jaargang 12, nummer 47, p. 5-7

Trefwoorden rudivlaenderenritcstoneelschooltoneelgentsedirecteur

Namen Alex van RoyenAntwerpenAntwerpseArcaAtelier Ste AnneAudiëntie van Vaclav HavelBKT en VertikaalBelgische Centrum vanBelgiëBeursschouwburgBrechtBrussels Kamer ToneelBrusselseCarthago van René KaliskyCompagnie Congo van Aimé CésaireConservatoriumperiode in GentDageraadDe PianofabriekDe TijdDirk BuyseDries WiemeDré PoppeFool for LoveFrans RoggenFranseFranz MarijnenGentseGodotGordon CraigGrotowskiHector van SeymortierHilde ReeHilde en WalterHugo Van den BergheInternationaal Theater InstituutJaak van SchoorJean-Marie SerreauJeugd en TheaterJo DuaKNSKVSKaaitheaterKoninklijke Vlaamse SchouwburgKulturencentrumLode VerstraetenMarcel AchardMarleen BaetenMet SerreauMichel van VlaenderenMoeder CourageNationaal Jeugd ToneelNederlands Kamer ToneelNederlands KamertoneelNederlandseOostendePolukrates van Herwig HensenR1TCSRITCSRené de ObaldiaRoger DewildeRudi Van VlaenderenShepardSt.-BaafspleinStaf BruggenStudio '50Theater op ZolderTone BrulinToneel VandaagToneelschoolToneelstudio '50Toneelstudio 50TsjechischeVic de RuyterVirginia WoolfVlaanderenWalter EysselinckWetterenZuid-Afrika Festival


Development and design by LETTERWERK