'Alles wat naar diepte ruikt, is vies'
Over de vrijblijvendheid van de jonge groepen en de malaise bij de kunstencentra. 'Is dit de nog vormloze brei waaruit iets nieuws zal ontstaan?' vraagt
Het is gevaarlijk om er globaliserende uitspraken over te doen, maar een paar dingen vallen op. Bijvoorbeeld: dat zich nauwelijks een nieuw artistiek project laat ontdekken bij deze nieuwe groepen. Zo hoorde dat vroeger: uit het bestaande bestel stappen, een opstelling vanuit de marge, een aanval op de traditie, de eigen taal en thema's van een nieuwe generatie. Je zou bijna willen dat je dat ziet, maar het blijkt weinig uit wat gemaakt wordt. Tenzij een vage anti-intellectuele onderstroom, een al even vage afwijzing van tekst (en repertoire) als betekenisdrager, een voorkeur voor fysiek spel en muziek, het vooropstellen van plezier, de wil een breed publiek aan te spreken. Nogmaals: dit is grof gegeneraliseerd; en er zijn er die duidelijk de andere kant optrekken zoals
De groepen ontstaan veelal als conglomeraten van acteurs, die elkaar vinden via de opleiding (die men al dan niet afgemaakt heeft). Soms lijkt het of de keuze eerder een bepaalde manier van werken geldt - collectief, improvisatorisch, zonder regisseur -, maar ook daar zijn tegenvoorbeelden van, zoals
Doorstroming
Dat er zo weinig te zien is wat artistiek niet in de bestaande structuren zou kunnen gerealiseerd worden, wijst eerder op problemen van werkloosheid en doorstroming van acteurs dan op een nieuwe artistieke marge. Dat is nogal duidelijk het geval bij afstuderenden aan de
Kris Kaerts, als speler aan verschillende projecten verbonden, in een provocatie aan zijn lotgenoten: "We modderen maar wat aan, ieder voor zich, in los-vaste verbanden, slaafs gebonden aan onze opleidingen, vluchtig en oppervlakkig want alles wat naar diepte ruikt, is vies. Of gevaarlijk. Contactschuw, communicatie-arm theater als bezigheidstherapie, als egobuilding. Als publieksver-troetelaar, wars van traditie, laat staan: geneigd er een dialoog of een gevecht mee aan te gaan." (uit Nieuw!poort 34)
Dat er nauwelijks een gemeenschappelijk project is, laat zich ook aflezen aan het eendagsleven van groepjes of de bezettingswissels tijdens repetities. En aan de snelheid waarmee men de eigen groep laat vallen als er van elders een contract komt. Verder valt de grote concentratie aan
Kwaliteit
De kwantiteit roept de vraag naar de kwaliteit op. Dat er geen dwingend nieuw artistiek project is, betekent nog niet dat het werk van deze jonge groepen naar de prullenmand verwezen moet worden. Er zitten tussen het gros wel degelijk intrigerende figuren en boeiende invalshoeken. En het is evengoed ellende dat die onheus bejegend worden. Als de pers al aandacht besteedt aan het jonge werk, is het vanuit een stuitende vooringenomenheid. Misschien moet men op z'n minst de fairplay hebben om daarover een andere generatie critici aan het woord te laten.
Een aantal critici eist onomwonden een selectie binnen het aanbod, zeker indien het gepresenteerd wordt binnen de kunstencentra. Ook doorheen adviezen van de nieuwe raden hoort men de vraag 'doe iets aan de kwaliteit'. Hamvraag: wie bepaalt kwaliteit, hoe kan men dat gaan ontwikkelen? Zijn het de critici wier smaak toch ook verbonden is aan het werk van een bepaalde generatie die deze tot kwaliteitsnorm mogen verheffen? Zijn het de bazen van de kunstencentra, jonger maar waarvoor eigenlijk hetzelfde geldt? Of het publiek, een opmerkelijk ruime achterban van leeftijdgenoten? En hoe zou men die kwaliteit bevorderen?
Antwoorden hierop weerspiegelen dezelfde extremen als in alle opvoedkunde: van een geloof in laissez-faire en 'zelfbewijsbaarheid' tot een geloof in extreme maakbaarheid. De hulpverleners staan er maar hulpeloos bij. En toch worden ze geconfronteerd met een opdringende horde, die een plaats opeist, al was het maar op basis van 'wij zijn jong'. Vreemd is dat: jonge theatermakers die niet buiten de gevestigde circuits gaan staan, maar drummen en amok maken om er zo snel mogelijk in opgenomen te worden.
Kunstencentra
Ondersteuning van jonge theatermakers is traditioneel het terrein van de kunstencentra, privé-initiatieven die kozen voor vernieuwende ontwikkelingen in de marge, voor het eerst wettelijk geregeld en ruimer gesubsidieerd door het nieuwe theaterdecreet van 1993. De kunstencentra lagen al eerder onder vuur omdat er te scherp één en dezelfde kwaliteitsnorm zou gehanteerd worden en omdat ze zich niet meer van hun jong-
Frank's World,
talent-ontdekkende taak zouden kwijten. Ze verweerden zich door te stellen dat ze mee evolueerden met een aantal groepen waar ze zich mee verbonden hadden en dat ze niet wilden vastgepind worden op een zelfgekozen taakstelling in een welbepaalde fase van hun ontwikkeling.
Toch kan men momenteel moeilijk over een zekere malaise binnen de kunstencentra heen kijken. Een aantal groepen waarmee ze meegegroeid zijn (
Indien de kunstencentra blijven vasthouden aan de huidige gang van zaken met de dubbelfunctie presentatie en produktie zal men toch een stap terug moeten zetten, met nieuwe groepen of artiesten, en ontstaat daar een soort cyclus, van oppakken, meevoeren en afleveren. En zal het zaak zijn bij elke cyclus een nieuw publiek aan te boren dat die weg mee wil afleggen. Ik betwijfel of de consacratie van de bestaande manier van werken met de eraan verbonden cyclus een adequaat antwoord is op de problemen die zich nu stellen.
Nu de kunstencentra eindelijk het geld en de ruimte krijgen om jonge theatermakers te ondersteunen - dat is nu hun officiële taak - is er buiten die centra een nooit geziene hoeveelheid initiatieven ontstaan die zich om de jonge theatermaker bekommeren, en dit in alle mogelijke structuren. Zo neemt Malpertuis een aantal groepjes onder z'n hoede (
Bestaande gezelschappen en grote structuren moeten zich bewust worden van hun grote verantwoordelijkheid naar doorstroming van acteurs toe. In aanzet leek het
moeten zijn voor de verkenning van repertoire, voor een verjonging en uitbreiding van het gezelschap, een vermenging tussen oud en nieuw, een mogelijkheid om andere spel- en werkvormen uit te proberen, en dat alles met de mogelijkheid van continue begeleiding en feed-back van rot in het vak Sam Bogaerts. Maar
Broederlijk delen
Produceren wordt door het decreet verplicht voor de kunstencentra. Minstens één produktie per jaar. Het is dan ook voornamelijk deze manier van ondersteuning aan jonge theatermakers die de centra moeten zichtbaar maken. In het slechtste geval verwart men produceren met het geven van aalmoezen: een verhoogde uitkoopsom voor een premièrereeks. In het beste geval verwart men produceren met broederlijk delen: administratieve hulp, repetitieruimte, een paar dagen zaal voor een première, daarmee samenhangend pers en promotie en publiekswerving, facultatief een toernee mét technische ondersteuning.
Produceren moet wat anders zijn; het is mee alle risico's delen, zowel artistieke als financiële, zowel voor de aanmaak als voor de carrière van een produktie. Dat veronderstelt een volledig engagement van een gehele structuur tegenover een artiest en vice versa. En het laat zich door zijn specifieke werkritme zeer slecht combineren met andere dingen, zoals het presenteren van voorstellingen, waarin een continue relatie met het publiek centraal staat. Het
Produktie kan door de aard van het werk maar met een zeer beperkt aantal artiesten. Zuiver getalmatig is het geen afdoend antwoord op de veelheid die zich aandient. Presentatie heeft een hogere frequentie, maar wordt bij de kunstencentra als probleem ervaren, gezien het aan te houden kwaliteitsprofiel. Om daar enigszins mee om te gaan ontstaan er tweede plateaus zoals de
Misschien ziet
Inhoudelijke ondersteuning
Ik stel daartegenover dat men zou moeten durven kiezen voor een doorgedreven inhoudelijke ondersteuning van de jonge groepen. Dat geurt naar betutteling, maar het hangt maar af van de invulling ervan en het soort dialoog dat men op artistiek vlak kan tot stand brengen met de artiesten of groepen. Het is tekenend dat alleen het
Misschien moet een aantal organisaties (en het moeten niet alleen kunstencentra zijn) maar eens de schaarse middelen samenleggen om 1 iemand vrij te houden met dramaturgische know-how én produktioneel inzicht, ten behoeve van verschillende jonge groepen. Waar heeft men de mensen om dat naast de lopende zaken op te volgen? Waar heeft men meer tijd en geld dan tussen de soep en de patatten? Het is allemaal geen kwestie van of/of. Allicht is kwantiteit momenteel het belangrijkste gegeven, zowel bij het ontstaan van de nieuwe gezelschappen als bij de verschillende vormen van ondersteuning. Laat er maar veel zijn, en veel tegenstrijdige belangen.
Dit is allicht de erg boeiende periode waarin zich vanuit de nog vormloze brei langzaamaan dingen uitkristalliseren. De jonge theatermakers vinden hun weg wel, naar autonomie of bestaande structuren. De kunstencentra staan voor grotere uitdagingen, denk ik, voor de consacratie van een huidige manier van werken en de eraan verbonden cyclus of voor een opheffing van hun dubbelfunctie in de ene of de andere richting.
Auteur Hildegard De Vuyst
Publicatie Etcetera, 1994-04, jaargang 12, nummer 45, p. 9-11
Trefwoorden kunstencentra • groepen • ondersteuning • jonge • presentatie • salon • cyclus • kwantiteit • tristero
Namen 't Stuc • Atelier-werking • Backstage • Brusselse • CC De Zeyp • Compagnie Hopla • Compagnie Martico • Comédie Crapule • De Barrikade • De Beursschouwburg • De Blanke Planken van Theaterteater • De Enthousiasten • De Furie • De Koe • De Werkhuizen • Dinska Bronska • Dito Dito • Gent • Het Balkon • Het Manifest • Het Salon • Hildegard De Vuyst • Inactu • Josse De Pauw • Jozef K. • Kaaitheater • Kleine Academie • Kollektief • Los Cojones del Toro • Mal du Siècle • Marlies Heuer • Matthias De Koning • Monty • NTG-werking • Needcompany • Nova Zembla • Peter De Wel • Peter Van Damme • Pianofabriek • Plateau • Poco • Salon van • Stagecoach • Stan • Theaterkollektief 395 • Théâtre Varia • Tovomol • Tristero • Vlaamse Gemeenschapscommissie • Vlaanderen • Vlinderboom en Stinkzwamexperimenten • Wagner • zOO-project bij het Nieuwpoortteater
Development and design by LETTERWERK