Archief Etcetera


'Zeg me, waar is mijn vaderland?'



'Zeg me, waar is mijn vaderland?'

Nationale en culturele identiteit

Wanhopiger dan ooit is Europa op zoek naar zichzelf. Wat betekent het te behoren tot een bepaalde natie, tot een bepaalde cultuur? In deSingel sprak Ludo Abicht over het zoeken van de Vlaming naar zijn identiteit.

'Dag en nacht is er één gedachte die zich in mijn vermoeide hersens boort. Ik weet niet wat er met mijn ziel aan de hand is. Zeg me, waar kom ik vandaan, met welk doel ben ik geboren? Waar ga ik heen daarna, waar is mijn vaderland?' Deze woorden zijn afkomstig uit een gedicht van Roemi, een Perzisch dichter uit de dertiende eeuw. Ze worden in de mond gelegd van het personage Yoessoef in de gelijknamige voorstelling van het Tadjikse gezelschap Aharoen. Aharoen was begin maart te gast in deSingel in het kader van het 'Centraal-Azie'-project. Aharoen is een van de talrijke theatergezelschappen die opgericht werden na de teruggewonnen onafhankelijkheid van de centraalaziatische staten. Een onafhankelijkheid die haast onmiddellijk afbetaald werd met een bloedige burgeroorlog die nog steeds voortduurt.

Zonder enige actualisering is de voorstelling Yoessoef een sterk en aangrijpend getuigenis van die broedermoord. Yoessoef is geen politieke analyse, het is een parabel van de verschrikking wanneer lotsverbondenen zich tegen elkaar keren. Het vertrekpunt is het verhaal van Jozef en zijn broers, een verhaal dat tot de traditie van zowel de Joden, de Christenen als de Islamieten behoort. Jozef is de jongste zoon van aartsvader Jacob. Zijn elf andere broers zijn vreselijk jaloers op hem omdat Jacob zijn voorliefde voor zijn jongste zoon duidelijk laat blijken. De broers spannen samen en op een dag tijdens het schapenhoeden grijpen zij Jozef vast en werpen hem in een uitgedroogde waterput. Zij kunnen er niet toe besluiten hem te doden en verkopen hem aan een voorbijtrekkende Egyptische karavaan. Aan de oude Jacob vertellen ze dat zijn zoon door een wild dier verscheurd is. Het is een van de vele verhalen van broedervijandschap die het Oude Testament rijk is. Regisseur Faroech Kasim maakt er een somber en uitzichtsloos verhaal van, een verhaal van broedermoord: Yoessoef wordt door zijn broeders bespot, geradbraakt en gekruisigd. Het eindbeeld van de voorstelling is een wanhopige en troosteloze Jacob, vertolkt door Faroech Kasim zelf. De sobere vormgeving (niet meer dan een klein houten staketsel), de gereciteerde Perzische poëzie, de muziek, de zang en de soeffistisch geïnspireerde dans geven de voorstelling zijn onheilspellende en dramatische kracht.

Teruggrijpend op eeuwenoude tradities die decennialang door het communisme onderdrukt werden, is Yoessoef een pijnlijke spiegel voor het Europese continent dat het onderscheid lijkt te zijn vergeten tussen een authentiek streven naar culturele autonomie en een xenofobisch nationalisme. Faroech Kasim: 'Nationalisme mag je in geen geval verwarren met liefde voor je vaderland en voor je moedertaal. Misschien is dat gevoel wel het kostbaarste wat een mens bezit. Het nationalisme - en hierbij wil ik mijn diepste overtuiging uitdrukken - is het misbruik maken van nationale gevoelens om duistere krachten op te wekken in de maatschappij. Mijn ergste voorgevoelens zijn bewaarheid geworden: de duistere krachten zijn opgewekt en hebben het hele land in een bloedige burgeroorlog gestort.' Kasim omschrijft die duistere krachten niet nader, en misschien kan dat ook niet, want ze hebben te maken met het fundamentele, maar onberedeneerde gevoel van te behoren tot een groep en met een even onberedeneerde angst voor de anderen, de vreemden. Een gevoel dat als geen ander politiek manipuleerbaar is.

Hetgeen niet met elkaar vergeleken kan worden, mag niet met elkaar vergeleken worden. Maar is het niet schrijnend cynisch dat op het ogenblik dat in het hart van Europa een land zijn grenzen met onschuldig bloed hertekent, ook Europa zelf de nood voelt de poorten van zijn vesting te sluiten. Onmachtig een einde te maken aan de etnische zuivering in ex-Joegoslavië, slaagt de Europse politiek wel in een gezamenlijke overeenkomst om de grenzen voor vluchtelingen te sluiten.

Europa heeft behoefte aan een nieuw



ethos. Dat ethos zal het niet vinden in de beregelingen van Maastricht, en al evenmin in de culturele beslotenheid van zijn eigen grenzen. Dat ethos staat in het teken van een radicale, onsentimentele, a-politieke ethische verantwoordelijkheid voor de ander.

Wat betekent het te behoren tot een volk? Dat lijkt de vraag die de Europeaan wanhopig zoekt te beantwoorden. In zijn lezing in de Muntschouwburg over culturele minderheden in Europa verwijst de Franse filosoof Alain Finkielkraut naar een discussie tussen de Joodse filosofe Hannah Arendt en de Joodse geleerde Gershom Scholem. Scho-lem verwijt Hannah Arendt in een van haar boeken een te weinig aan 'liefde' voor de Joodse Staat. Hannah Arendt antwoordt daarop dat zij inderdaad nooit liefde gevoeld heeft voor de Joodse staat, noch voor enige andere staat, of volk, of collectiviteit, of groep. Liefde is een emotie voor personen. Je kan niet van een volk of een land houden, aldus Hanah Arendt, alleen van je vrienden. De rol van het hart in de politiek is zeer discutabel. Tegenover haar volk, haar traditie, zet zij een andere emotie: dankbaarheid. De nationale identiteit, de traditie, behoren tot de orde van de gave, van hetgeen gegeven is. Het is een gave waarvoor we dankbaar moeten zijn. Die gave (van het Judaïsme) is voor Hannah Arendt geen substantie, maar een mysterieus toebehoren (aan de Judaïteit). Identiteit wordt daardoor een vorm van openheid. De gave en de dankbaarheid staan diametraal tegenover ieder totalitarisme, waarin alles mogelijk is omdat niks onafhankelijk is van de wil. De gave wordt afgewezen en van dankbaarheid is geen sprake.

'Ik behoor niemand toe. Ik leef buiten de vier elementen, ik ben slaaf van hemel noch aarde. Door heden en verleden stroom ik verder, veranderend als een rivierbedding.' (Roemi)

Erwin Jans

Over Vlaanderen, autisme en autonomie

Deze lezing zou eigenlijk gegeven moeten worden door een Vlaming in Tadjikistan om aan de mensen ter plaatse te vertellen hoe het hier in Vlaanderen gaat. Dit is een veel gevaarlijker onderneming dan daarnet (de lezing van Faroech Kasim voor een Vlaams publiek, nvdr.): u weet allemaal waar het over gaat, dus u kan de zaak mee beoordelen. De Duitse filosoof Ernst Bloch beweerde dat we met een minimum aan inductieve logica wél enigszins zekere uitspraken kunnen doen over het verleden. In elk geval over het eigen verleden. En dat we op grond daarvan de mogelijkheid hebben om iets over de richting van de toekomst te zeggen. Maar we weten absoluut niets over wat hij 'Das Dunkel des gelebten Augenblicks' noemt, het duister van het moment waarin wij leven. Je zou deze uitspraak over de tijd ook op de ruimte kunnen toepassen. Over verre en minder verre landen kunnen journalisten, etnologen en antropologen relatief ware dingen vertellen: feiten en analyses, die dan door andere feiten en analyses geverifieerd of gefalsifieerd kunnen worden. Maar wat weten we eigenlijk over onszelf? Het is interessant dat de Duitse filosoof Ernst Bloch hier ter sprake komt. Bloch was een in Duitsland geboren en opgevoede Jood, die vanwege zijn opinies en/of ras (allebei in zijn geval) driemaal tot ballingschap gedwongen werd. Tijdens de eerste wereldoorlog vluchtte hij als overtuigd antimilitarist en pacifist naar Zwitserland, onder de naziperiode werd hij als Jood en als marxist met de dood bedreigd, en na jaren de gevierde filosoof in de DDR te zijn geweest werd hij, 80 jaar oud, nog eens uit het land verdreven waarvoor hij in 1946 bewust had gekozen. De vraag is dus: hoe Duits is nu die Bloch? En waarom zou een dergelijke vraag hem verbazen? Hij was in Duitsland geboren als zoon van een Duits ambtenaar; hij studeerde aan een oerdegelijk Duits gymnasium, aan een reeks van Duitse universiteiten; hij sprak en schreef een schitterend Duits en was als geen ander vertrouwd met de Duitse klassieke schrijvers, schilders en musici. Als marxist was hij een internationalist, als Jood voelde hij zich verbonden met de eeuwenoude profetische traditie van de Bijbel tot de ketterse sektes van de zestiende eeuw. Maar als Duitse professor verlangde hij van zijn studenten - waaronder mezelf- dat ze uiteraard de eigen nationale culturele traditie zouden kennen, waarderen, verrijken, en als intellectuelen zouden doorgeven.

Schamele Vlamingen

In feite, en dat zou natuurlijk leuk zijn, kan ik hier nu mijn voordracht als beëindigd beschouwen, omdat ik, nu meer dan drieëntwintig jaar in het buitenland, nog steeds niet begrijp waarom Vlamingen zoveel moeite hebben met de erkenning van hun eigen identiteit. Een kleine groep is er als het ware door geobsedeerd en reageert dan ook als een opgewonden verzameling van Beroepsvlamingen (met hoofdletter) met een heel beperkte intellectuele horizon. In het kader van deze uiteenzetting noem ik hen de Vereniging van Vlaamse Autisten, de VVA. Al kan ik zonder moeite veel lelijker namen verzinnen. Daar ik hun houding echter als een ziektebeeld interpreteer, is er geen reden tot onnodige polemiek. Dat deze autisten vooral in het conservatieve reactionaire of eerder rechtse kamp te vinden zijn -en links en rechts hebben hier zowel te maken met sociale, economische, als etische vragen - is gedeeltelijk te wijten aan de specifieke geschiedenis van deze regio, en niet noodzakelijk aan hun hypernationalisme.

Tegenover deze autisten dan staan de Schamele Vlamingen. In de tijden van voor het Tweede Vatikaans Concilie waren de Schamelen arme mensen die zich schaamden voor hun armoede en dus door liefdadige ijveraars moesten worden opgespoord. De Schamele Vlamingen van vandaag zijn de landelijke intellectuelen, die zich om voor mij onverklaarbare redenen tegen hun toevallige geboorte afzetten. Ik heb nog onlangs iemand horen zeggen (ik zal haar naam niet noemen): 'iemand zei tegen mij: "jij bent te intelligent om Vlaams te zijn'". Dat vond ze een compliment. Dat klinkt als Mercier: 'Un être intelligent n'est pas Flamand'. Ik vind dat merkwaardig: een Vlaamse schrijfster die heel fier zei dat iemand gezegd had dat ze te intelligent was om Vlaams te zijn. Gedeeltelijk is dat een overblijfsel uit het Belgische verleden toen geestigheden als 'Un être etc...' nog niet als racistische praat ontmaskerd werden; en voor een ander gedeelte is het een gevolg van het onverwerkte intellectuele masochisme ten aanzien van de Nederlander, naar wie de Vlaming kwispelend placht op te kijken. Verder worden deze Schamele Vlamingen nog in hun schamelheid versterkt door hun verkeerd begrepen internationalisme, dat niet heeft ingezien dat locale, regionale en nationale verscheidenheid de enige voedingsbodem zijn voor een levende internationale cultuur. Tussen Autisme en Schamelheid staat Autonomie als Aristoteles' juiste midden tussen de twee extremen. Ik zal het eerst hebben over autonomie, dan over autisme.

Autonomie

In een cultureel-politiek geladen debat volstaat het jammer genoeg niet terug te grijpen naar objectieve semantische definities, omdat iedereen toch al weet wat je



ermee bedoelt nog voor je je mond hebt open gedaan - heel merkwaardig. Ook al klopt het in feite niet. Neem bijvoorbeeld de misverstanden rond het begrip integratie, dat voor de enen (en ik heb het hier niet alleen over Marokkaans-Turkse maar ook Joodse milieus) een eufemisme is voor totale assimilatie (opslorping dus van de minderheidsgroep: cultureel, politiek en nationaal) en voor de anderen dan weer een synoniem van alteriteit als complete isolatie. Zo zal een verdediger van de integratie op één avond vaak verweten worden dat hij een voorstander zou zijn van de seksuele verminking van Noordafrikaanse meisjes en tegelijkertijd dat hij door zijn homogeniteitsdenken de vernietiging van de Magrebijnse cultuur zou voorstaan. Dat zijn avonden waar een mens achteraf wakker van ligt, want hoe breng je die gespleten persoonlijkheid weer in één bed? Hetzelfde geldt, mutatis mutandis, voor het begrip autonomie. Etymologisch is er geen vuiltje aan de lucht: 'autonoom' betekent gewoon 'zelf-standig, volgens eigen beschikking denkend en handelend'. Niet van anderen afhankelijk, maar vrij in de positieve zin: in de zin van een opgave, een opgave die alleen jij, als individu of als groep of als deel van een groep, kan uitvoeren of verknoeien. Een opdracht dus waar je zelfde verantwoordelijkheid voor draagt. Autonoom waren de patriciër en de grootgrondbezitter in de oudheid, of de vrije poorters in de late middeleeuwen, en autonomie was één van de meest verleidelijke en mobiliserende slogans van de Franse Revolutie.

In de geest van de achttiende eeuw schreef Lessing in 1780 zijn essay Die Erziehung des Menschengeslechts (De opvoeding van het menselijke geslacht), waarin hij in honderd stellingen tot de bevinding kwam dat de moderne mens uiteindelijk rijp was geworden om autonoom, zonder betutteling of voorbeeld, een eigen leven te leiden. Autonoom zonder de God van de Bijbel, het oude testament, autonoom zonder het voorbeeld van Jezus Christus. Eindelijk vrij, onafhankelijk in 1780. Voor de bevolking van wat nu Vlaanderen is, duurde het echter veel langer voor men überhaupt aan autonomie kon denken. We kunnen dat literair makkelijk illustreren, aan de hand van twee belangrijke boeken die inhoudelijk - volgens mij toch - in eikaars verlengde liggen: Het Geuzenboek van Louis Paul Boon en Het Verdriet van België' van Hugo Claus. Als je aandachtig deze twee boeken leest, en daarbij nog even je kennis van de historische feiten opfrist, moet je getroffen worden door het verband tussen deze twee totaal onafhankelijk geschreven boeken. Het verband: een bevolking die op een zodanig grondige en efficiënte manier voor zijn opstandigheid werd afgestraft (in de 16de en 17de eeuw), politiek werd bevoogd en door generaties van jezuïeten en pastoors werd gebrainwasht (en jezuïeten dat waren inderdaad de educatieve arm van de inquisitie in onze Nederlanden, die sinds 1585 bijna eeuwenlang alle verantwoordelijkheid kon afschrijven op buitenlandse of cultuurvreemde autoriteiten). Deze bevolking ontwikkelde het plantrekkerige pseudo-anarchisme dat Claus zo akelig klinisch in zijn autobiografie beschrijft.

Economische basis

De reële autonomie van de Vlaamse bevolking was en is nog steeds een proces, dat nu in een stroomversnelling schijnt te zijn gekomen, o.m. door ontwikkelingen zoals die in Centraal-Azië en in heel Oost-Europa. Dit proces werd op gang gebracht (en ook hier zijn er parallellen te trekken met onze vrienden uit Centraal-Azië) door intellectuelen en kunstenaars. Want kunst en filosofie hebben nu eenmaal die intrinsieke utopische kwaliteit, die meer is dan een louter vrijblijvend wensdenken, zoals de geschiedenis van wetenschap en technologie heeft bewezen. Als je niet droomt van een verbetering in wetenschappelijk-technische zin zal die er waarschijnlijk ook niet komen, je begint er niet aan. Bijna overal in West- en nu ook in Oost-Europa ontstaan kringen van intellectuelen en kunstenaars die vooreerst gericht zijn op het herontdekken, het bewaren en verdedigen van de eigen culturele traditie. In een volgende en tweede fase wordt het echter duidelijk dat dit onschuldige cultuurnationalisme of cultuurbewustzijn de wegbereider wordt voor andere bewegingen van sociaal-economische, politieke en juridische aard.

De geschiedenis van de Vlaamse Beweging vormt hierop zeker geen uitzondering. Vlamingen zijn daarin heel normaal, ook al heeft het om specifieke redenen lang geduurd voor het verband tussen culturele en economische ontvoogding gelegd werd, tenminste in bredere kringen. Vandaag kunnen we met statistieken en cijfers in de hand zeggen dat Vlaanderen, uiteraard binnen de grenzen van de internationale context, economisch geëmancipeerd is. Juridische en politieke hervormingen vanaf de jaren '30 (de taalwetten enz.) tot de huidige staatshervorming zijn daarom - en dat is belangrijk - ondenkbaar zonder de onderliggende economische verschuivingen. De periode van de jaren '60, waarin Herman De Leek zijn rapport schreef over de vernederlandsing van het bedrijfsleven in Vlaanderen, heeft plaats gemaakt voor een machtsverdeling die veel verder gaat dan de correcte toepassing van de taalwetten.

Merkwaardig genoeg begint en eindigt zo'n ontwikkeling met autonomie op het culturele niveau. Zelfs met een stevige sociaal-economische en juridische basis kan er nog geen sprake zijn van volledige autonomie zonder een voldoende mate van culturele, subjectieve en objectieve zelfzekerheid. Louter subjectieve zelfzekerheid, die niet gepaard gaat met erkenning van buitenaf, vervalt al te makkelijk in de verkramping van het autisme: 'ik weet wel hoe geweldig ik ben omdat ik Vlaming ben, maar niemand anders schijnt dat te weten', en de angst dus voor het vreemde dat mij dan niet zo erkent. Objectieve waardering (van buitenaf dus) is al even onaanvaardbaar, omdat autonomie en zelfbewustzijn nu eenmaal per definitie niet van buitenaf kunnen worden aangeboden. Mannen kunnen vrouwen niet emanciperen, blanken niet de niet-blanken, enz. Goedbedoelende Brusselaars kunnen de Vlamingen ook niet emanciperen. Emancipatie komt van binnen. Ik denk dat de bevolking van Vlaanderen (ik gebruik nooit het woord 'volk') vandaag op de drempel staat van deze laatste en moeilijkste fase van haar ontvoogding, wat helemaal niet wil zeggen dat ze die drempel ook zal kunnen overschrijden.

Autisme

In het tweede deel stel ik de vraag: wat is autisme? Terwijl autonomie het gevolg is van een normaal en gezond groeiproces, is autisme een ziekte die des te gevaarlijker is omdat ze een ongewenst bijprodukt is van dit streven naar autonomie, en er een totale karikatuur van kan maken. We begaan vaak de fout de vertegenwoordigers van dit nationale autisme te brandmerken als hopeloos verouderde, reactionaire krachten die in een imaginair verleden zijn blijven vasthangen. We hebben voor deze misvatting voldoende illustratieve elementen, van de folkloristische vormen waarin dit autisme zich vertoont (ik denk aan het zangfeest enz.) tot het schaamteloze geflirt van bepaalde extremistische groepen met fascistische oermythen en verouderde elementen van pseudo-wetenschappelijk biologisch racisme; de banden van een aantal Vlaams Blokkers met het VHO (de vereniging voor vrij historisch onderzoek - anders vertaald door henzelf als de Vlaamse Holocaust Ontkenners), ook met Le Pen en andere rechts-extremisten in Europa. Dat geflirt is schaamteloos en zelfs gevaarlijk. Als we dat als verouderd beschouwen, zien we over het hoofd dat dit



autisme veel meer is dan een regressieve beweging van nostalgie naar het ingebeelde, verheerlijkte verleden (al is het ook dat natuurlijk). Het is, denk ik, een poging om vandaag en morgen nog een houvast te vinden in een wereld die steeds verder opengaat en uniform wordt en waarin men als individu dreigt verloren te lopen. Dus het is niet alleen een terugkeer naar het verleden, maar ergens ook een houvast voor de toekomst. Voor de autist is deze verkrampte houding een vluchtmechanisme dat des te hardnekkiger werkt naarmate de confrontatie met de ander inderdaad een risico inhoudt dat niet iedereen bereid is aan te gaan. Dat is de realiteit, het risico is daar. Natuurlijk kan en moet de democratische overheid onwettige, agressieve vormen van dit autisme krachtig bestrijden, zoals nu stilaan het geval is in Duitsland, maar daarmee wordt de kern van het probleem niet geraakt. Men kan natuurlijk wetten stemmen tegen racisme - ik denk aan de verdienstelijke poging van Fred Erdman om de wet Moureau aan te passen, ik denk aan een aantal wetten en maatregelen in de Bondsrepubliek, maar daarmee raak je aan het symptoom, maar niet aan het probleem zelf. Een beetje zoals Brecht zei na 8 mei '45 : 'Der Schoss ist fruchtbar noch ausdem das kroch' (de schoot is vruchtbaar waaruit dit gekropen is).

Stil autisme

Net zoals de ontvoogding, waarvan dit autisme een karikatuur is, heeft onze ontwikkeling diepe wortels. Aan het einde van Het Verdriet lacht iemand in een café met het idee dat we nu, na het fascisme, de democratie moeten proberen: 'Met dezelfde mensen zeker?' Anders gezegd: indien democratie idealiter samengaat met autonomie, hoe kunnen we dan verwachten dat een bevolking die al eeuwenlang met schade en schande geleerd heeft het openbare debat te schuwen, en civiele courage met don quichoterie te verwarren, plotseling rijp zou zijn voor het communicatieve handelen dat Habermas als een essentieel kenmerk van een vrije maatschappij beschouwt? Hoe kunnen we nu plotseling in een debat komen dat rijp is en open, als we geleerd hebben de kop in te trekken en nooit de nek uit te steken? Omdat het autisme pathologisch van aard is kan het per definitie onmogelijk de eigen positie relativeren door bijvoorbeeld in te zien hoezeer de eigen cultuur een produkt van de interactie met vreemde culturen is en ook niet kan groeien zonder die voortdurende wisselwerking met anderen. Als je onze geschiedenis bekijkt dan zie je hoe wij een produkt zijn van enorme interactiestromingen en -processen, en dat blijft op dit ogenblik nog doorgaan. Het autisme kan nl. niet dialectisch denken en bijt zich dus vast in een valse exclusiviteit, die meent dat de eigenheid slechts ten koste van het andere en van de andere kan bereikt worden: 'ik of gij, en 't zal ik zijn'.

Naast dit bekende autisme dat zijn stellingen van de daken schreeuwt, is er echter nog een andere, stillere vorm van autisme, die erin bestaat dat men de confrontatie met de omgeving uit de weg gaat, dat men zich a.h.w. 'met zijn eigen zaken bemoeit, niet aan politiek doet, zijn nek niet uitsteekt, enz.'. Dit stille autisme is de ideale voedingsbodem voor het agressieve racisme van de xenofobe actiegroepen die daardoor vaak de perverse rol van slachtoffers van de repressieve overheid toegewezen krijgen (de verhoudingen worden plotseling omgedraaid). Anders gezegd: een duidelijke afkeuring van intolerantie in een sportklub of een stamcafé is veel efficinter dan een goedbedoeld manifest van progressieve intellectuelen, die volgens de gangbare publieke opinie 'geen last van vreemdelingen hebben' (er ook niet wonen), wat nog gedeeltelijk juist is ook. Het is dan ook veel moeilijker dit discrete, zogenaamd a-politieke autisme tegen te gaan dan de openlijk racistische variant ervan. De verschillende officiële Europese enquêtes waaruit blijkt dat de Vlamingen heel laag scoren in tolerantie, terwijl de politieke uiting daarvan nog relatief klein is, wijzen mijns inziens op dit stille autisme dat door geen betogingen of wetten kan worden aangepakt. Politici die in een democratie verplicht zijn realistisch met het kiezersgedrag rekening te houden, zullen dan ook onvermijdelijk door dit fenomeen beïnvloed worden en er zich voor hoeden deze potentiële kiezers te veel af te schrikken. Wanneer iemand vanuit de SP overstapt naar het Vlaams Blok is dat niet onjuist, maar is het ethisch verantwoord?

Minderheid

Ik wil eindigen met de droom van Mark Grammens, mijn vriend en tegenstander. Mijn vriend Grammens, wat betreft zijn schitterende analyses van de buitenlandse politiek, van de buitenlandse evolutie, van de ontwikkelingen in Oost-Europa. Wat hij geschreven heeft over Irak, wat hij schrijft over Somalië en Bosnië is schitterend proza. Mijn tegenstander Grammens omwille van zijn toch wel vreemde ene blinde vlek: als een partij compleet Vlaams radicaal nationaal is, dan is om het even wat ze voor de rest nog doet of denkt, dat zullen we dan erbij nemen. Ik wil een citaat uit zijn essay over de toekomst van Vlaanderen geven, dat uiteindelijk wel merkwaardig is. Ik citeer: 'Ik droom van een Vlaamse staat, waarin Artsen zonder Grenzen een ministerieel departement vormt; dat de taak opneemt van wereldsolidariteit die de republiek Vlaanderen zich vrijwillig heeft gesteld en die zij volledig uit haar welvaart financiert'. Ik zou daarbij twee kanttekeningen willen maken. Ik ben het met de geest van deze uitspraak eens, ook al is het nog lang niet duidelijk hoe die Vlaamse staat er concreet zal uitzien: federale deelstaat van België, een autonome eenheid in een grotere configuratie, een volledig onafhankelijke republiek. Plak daar namen op: enerzijds Dehaene, anderzijds Van den Brande, en als derde Grammens zelf. Niemand weet welke vorm van autonomie er zal komen, maar de vraag is wat je er dan mee doet. En mijn tweede kanttekening: wat ook de uitkomst van de huidige ontwikkeling moge zijn, de vraag blijft hoe men deze mentaliteitsverandering zal kunnen doorvoeren, en ook hierop kan niemand een sluitend antwoord geven. Al lijkt het inderdaad de enige weg om zowel boven dit traditionele autisme als boven de modieuze zelfonderschatting uit te kunnen stijgen. We zitten met twee klippen: zelfonderschatting en verkrampte zelfoverschatting.

Misschien had de Poolse filosoof Kolakowski wel gelijk toen hij in 1968 schreef dat echt progressieven altijd gedoemd zijn om een minderheid te vormen, maar dat het er zonder hen nog slechter aan toe zou gaan. Vandaag hebben we een enorme en dringende behoefte aan mensen die tegelijkertijd autonoom denken en leven en voldoende begrip kunnen opbrengen voor de zoektocht van verschillende bevolkingsgroepen en culturen naar hun eigen specifieke inbreng. Ook als ze altijd een minderheid zullen blijven hebben deze intellectuelen (en een intellectueel betekent hier niet iemand met een diploma, een intellectueel is iemand die zelf denkt) toch de plicht te werken aan een nieuwe vorm van internationale informatie en solidariteit, die voldoende genuanceerd en dialectisch kan zijn, om binnen afzienbare tijd de valse tegenstelling tussen eigenheid en wereldburgerschap intellectueel zodanig te discrediteren dat voordrachten als deze gelukkig overbodig zullen geworden zijn.

Ludo Abicht

Transcriptie van een lezing uitgesproken in deSingel op 7 maart 1993


Development and design by LETTERWERK