Johan Thielemans springt in de bres voor een internationale cultuur in de hoofdstad.
Heb ik het juist gelezen en mag ik het zo samenvatten: Brussel heeft geen internationaal festival nodig en Frie Leysen en Guido Minne kunnen best hun tijd aan zinniger dingen besteden? (Stef Ampe, Etcetera 40). Dat is straffe taal vanuit de kringen van de Brusselse theaterverantwoordelijken, zo straf dat je even denkt: er is toch geen ruzie in het Brusselse straatje?
Dat Brussel een groot festival moet hebben, is voor mij altijd een evidentie geweest. De reden is dat er een internationaal cultureel leven bestaat waar alle hoofdsteden van Europa deel aan hebben, en dat Brussel op dat punt een zielige figuur slaat (dat geldt niet alleen voor het theater, maar ook voor de muziek). Het lijkt wel of niemand er wakker van ligt dat je in Brussel, om maar iets te zeggen, de toneelcarrière van Giorgio Strehler niet hebt kunnen volgen, sterker nog dat Strehler slechts een vage herinnering is voor hen die hem in 1958 aan het werk zagen tijdens de Wereldtentoonstelling. Er lijkt niemand last van te hebben dat Gerard Mortier een tijd lang Stein en Mnouchkine en Chéreau naar Brussel liet komen (met geld van de opera weliswaar) en dat deze politiek wat de Munt betreft, gewoon is weggevallen.
Je kan daar op twee manieren op reageren. Je kan zeggen: so what? Of je kan dat mateloos frustrerend vinden. Ik behoor tot de laatste groep. Dat heeft te maken met hoe ik denk dat het culturele leven hoort te zijn. Het kunstleven is onontkoombaar stedelijk. Een stad is een plek waar informatie circuleert, en waar de honger naar nieuwe informatie constant aanwezig is. Maar niet alleen het nieuwe, ook het kwalitatief goede bepaalt het karakter van een stedelijke cultuur. Er zijn nu eenmaal in elke kunsttak meesters. Zij verdienen die naam omdat hun werken geconfronteerd worden met andere meesters. Ze zijn, gelukkig, niet groot omdat ze in hun eigen, vertrouwde kring groot genoemd worden. De cultuur leeft door uitwisseling, confrontatie, inspirerende voorbeelden, radikale afwijzingen. Een stad waar meesters (noem ze Peter Zadek of Thomas Langhoff) ontbreken, is klein en tweederangs. Je moet de wil hebben om deze essentiële uitwisseling van ideeën mogelijk te maken. In Brussel is dit gedurende de laatste tien jaar onvoldoende aan de orde geweest.
Frie Leysen heeft, na haar afscheid van deSingel, gemeend dat Brussel tekortschoot. In eerste instantie dacht ze dat Brussel als hoofdstad van België en Europa daar cultureel iets tegenover moest stellen. Deze droom is in het kleine België een illusie gebleken, omdat de politici er op dit ogenblik brood in zien om alles op federalistische basis op te splitsen. Een nationale cultuur krijgt steeds minder steun. Dat is ook gedeeltelijk de reden van de moeilijkheden die de Munt thans ondervindt. Het toont hoe gevaarlijk dicht federalisme en provincialisme bij elkaar liggen. Als er geen geld is voor de Munt, hoeft het ons niet te verwonderen dat er geen ruimte is voor een nationaal festival. Noodgedwongen heeft Frie Leysen haar initiatief moeten terugplooien tot een 'Vlaams' festival met internationale allure. Daarom lees je dan ook in de verantwoording van haar initiatief dat een groots opgezet festival, in de lijn van Edinburg of het Holland Festival of het Festival d'Avignon, het Vlaamse theater uiteindelijk ten goede zal komen. Leysen wordt hierop door Ampe aangepakt, terwijl ze gewoon de taal spreekt die de politici haar dwingen te spreken om toegang tot de subsidiepot te krijgen.
Stef Ampe twijfelt aan de waarde van een festival zoals Leysen en Minne dat omschreven hebben. Ik meen dat Frie Leysen en Guido Minne het bij het rechte eind hebben. De vergelijking met het Kaaitheater gaat niet op: Hugo De Greef heeft op zeker ogenblik een uitstekend festival uitgebouwd, maar hij heeft er na een tijd genoeg van gekregen om alleen maar een dienende rol te spelen tegenover produkties die reeds bestonden. Hij heeft daarom zijn festival omgebouwd tot een produktiecentrum, en is zelf een modern theaterdirecteur geworden. Maar niets in de persoonlijke ontwikkeling van De Greef, met de bekende opwindende resultaten, geeft ons het recht om te zeggen dat hij bewezen zou hebben dat een festival niet hoeft. Zeker, een festival heeft zijn onbevredigende kanten, maar dat geldt net zo goed voor een produktiecentrum dat zich de laatste tijd (noodgedwongen?) verplicht ziet om een reeks monologen aan te bieden in afwachting van La Luna.
Brussel is nog altijd een provinciestad. Stef Ampe praat wel over vele bouwdossiers, maar alleen dat van de Ancien Belgique en La Luna behoren tot de wereld van de realiteit. Hijzelf zal toch wel beter dan wie ook weten dat de bouwplannen van de Beursschouwburg financieel nog lang niet rond zijn, en dat voor de KVS de eenvoudigste onderhandelingen tussen stad en gemeenschap op argumenten uit de dorpspolitiek dreigen stuk te lopen. De vraag aan Stef Ampe is eenvoudig: waar moet in Brussel William Forsythe optreden? Waarom kunnen zijn grote, geroemde spektakels wel in Frankfurt en Parijs opgevoerd worden, en waarom niet in België (zelfs niet in deSingel)? Het is dan logisch dat Frie Leysen een zaal op internationale maat wil. Haar vraag is meteen een verwijt aan het Belgische bestel. De belangrijkste vraag is waar het geld moet worden gehaald, en als dat uit de pot van de podiumkunsten moet komen, zal daar terecht protest tegen rijzen. Maar zowel Leysen als Minne kennen de situatie van het Vlaamse theater maar al te goed om te weten dat daar geen sprake van kan zijn. (Als premier Van den Brande zomaar tweehonderd miljoen kan vinden om onder meer het rijkelijk gesubsidieerde I Fiamminghi nog wat geld toe te steken, dan weten we: één dat er elders geld is, en twee dat de premier ten spoedigste betere raadgevers nodig heeft, maar dit terzijde.)
In het initiatief van Leysen zie je even wat Brussel op cultureel gebied hoort te zijn. De politieke en economische omstandigheden op dit ogenblik zien er niet gunstig uit om deze droom waar te maken. Zo bestaat het gevaar dat Frie Leysen als een vrouwelijke Don Quichot door het cultureel leven dwaalt. Ze ziet het te groot, zeggen de nuchteren. Ze ziet het juist, zuchten de mededromers, en ze kijken angstig rond. Want een droom aan scherven, is weer een armer Brussel.
Johan Thielemans