Archief Etcetera


Le nouveau beaujolais est arrivé!



Le nouveau beaujolais est arrivé!

Het decreet voor de podiumkunsten is na veel heen en weer gereis tussen de bevoegde instanties nu toch in de laatste fase geraakt in de Vlaamse Executieve werd een akkoord bereikt over de nieuwe tekst. Verder bouwend op het artikel van Paul Corthouts in Etcetera 33 gaan Cecilia De Moor en Paul Corthouts dieper in op de verbeteringen en veranderingen die de tekst ondergaan heeft ten opzichte van de tekst die in januari van dit jaar door de Gemeenschapsminister van Cultuur aan de Vlaamse Executieve werd voorgelegd.

Op 22 juli jl. werd er in de Vlaamse Executieve een akkoord bereikt over een nieuw decreet voor de podiumkunsten. Dit was niet vanzelfsprekend. Het decreetontwerp van de hand van Gemeenschapsminister van Cultuur Patrick Dewael werd immers sterk in vraag gesteld door de CVP-fractie in de Executieve. Deze vreesde dat de verworvenheden van het theaterdecreet van '75 verloren zouden gaan. Haar voornaamste bezwaren betroffen het sociaal statuut van de acteurs van de gevestigde gezelschappen, het mogelijk wegvallen van erkenning en subsidiëring na een periode van 4 jaar en het wegvallen van een duidelijk verschil tussen wedde- en werkingstoelagen. De CVP bleef hierom in de contramine en stelde haar veto. Pas toen SP-voorzitter Frank Vandenbroucke voor de stemming een wisselmeerderheid op de been wou brengen en toen de tekst op de Vlaamse Raad als voorstel werd ingediend door Annemie Neyts-Uyttebroeck (PVV) en André De Beul (VU), schoof de CVP weer aan de onderhandelingstafel. Dit keer met resultaat.

Technische verbeteringen

De onderhandelingen betroffen voornamelijk de financiële situatie van de teksttheaters. De voormalige regeling werd dan ook ingrijpend veranderd. Van de redactionele ingreep werd echter ook gebruik gemaakt om bepaalde technische verbeteringen aan te brengen. Deze wijzigingen zijn niet zonder belang. Zij zorgen vaak voor een logischer structuur en maken van de tekst een handzamer werkinstrument. Enkele voorbeelden ter verduidelijking (als referentie geldt de tekst, die eind januari '91 door de Gemeenschapsminister van Cultuur aan de Vlaamse Executieve werd voorgelegd (1)).

In een vorige versie was er een discriminatie ingebouwd in de definiëring van de verschillende auteurs.

Een Vlaams toneelauteur werd er omschreven als 'een schepper van een oorspronkelijk theaterstuk, geschreven in de Nederlandse taal, van Belgische nationaliteit of die reeds tenminste vijf jaar zijn woon- en verblijfplaats in België heeft'. Een Vlaams choreograaf, componist of librettist werd gedefinieerd als een auteur 'van Belgische nationaliteit en wonende binnen de Vlaamse Gemeenschap of diegene die reeds ten minste vijf jaar zijn woon-en verblijfplaats in de Vlaamse Gemeenschap heeft'.

De definities worden nu enigszins geharmoniseerd.

Voor choreograaf, componist en librettist wordt de bijkomende voorwaarde 'en wonende in de Vlaamse Gemeenschap' geschrapt. Dit heeft tot gevolg dat deze Belgische auteurs onder de omschrijving 'Vlaams toneelauteur, choreograaf, componist of librettist' vallen, ook als zij niet in Vlaanderen of zelfs niet in België wonen. Maar anderzijds verwijst de nieuwe tekst voor deze drie categorieën in dat geval niet meer naar een Vlaams gegeven.

De bepaling 'die reeds ten minste vijf jaar zijn woon- en verblijfplaats in de Vlaamse Gemeenschap heeft' werd voor dezelfde categorieën vervangen door: 'die reeds ten minste vijf jaar zijn woon- en verblijfplaats in het Nederlandse taalgebied heeft' (2).

Om voor erkenning en voor subsidiëring in aanmerking te komen diende een organisatie voor podiumkunsten te beschikken over rechtspersoonlijkheid. In de laatste editie wordt dit gepreciseerd en worden handelsvennootschappen uitdrukkelijk uitgesloten. Commerciële instellingen worden hierdoor van overheidssubsidie uitgesloten (3).

De aanwezigheid van een gezelschapsstructuur was een andere erkenningsvoorwaarde. Hieraan waren twee problemen verbonden.

Ten eerste werd de voorwaarde gekoppeld aan de eis dat 75 % van de medewerkers, betaald met de helft van de globale overheidstoelage, een functie in hoofdambt zou verrichten met contracten van onbepaalde duur (4). Op die manier kwam het werken met artistieke produktiekernen - een methode die door meerdere jonge gezelschappen wordt gehanteerd - zwaar op de helling te staan. In de nieuwe tekst vervalt deze bijkomende verplichting, maar dan wel enkel voor de instellingen voor Nederlandstalige Dramatische Kunst. Voor organisaties voor Dans of voor Muziektheater blijft deze belastende toestand bestaan (5).

Een tweede moeilijkheid lag in het feit dat de gezelschapsstructuur ook werd opgelegd aan instellingen die projectmatig wensten te werken (6). Projecten werden hierdoor praktisch onuitvoerbaar. In de nieuwe tekst wordt de verplichting i.v.m. de gezelschapsstructuur overgeheveld naar de categorie van de subsidievoorwaarden, zodat enkel nog instellingen die via enveloppes betoelaagd worden hieraan gehouden zijn (7).

De gezelschappen en kunstencentra dienen nog steeds een minimumpercentage aan eigen inkomsten te behalen. Deze voorwaarde werd wel verlicht. In plaats van 15 % moet nu tenminste een bedrag gelijk aan 12,5 % van de totale uitgaven als eigen inkomsten behaald worden (8).

De sociaalrechtelijke verplichtingen worden uitgebreid. Eerder dienden enkel de minimumbarema's en andere financiële tegemoetkomingen, bepaald in de CAO, te worden nageleefd. Nu moeten ook de werktijden, anciënniteitsregelingen en contracten in een verplicht te volgen regeling worden opgenomen (9).

In de meest recente tekstversie worden criteria omschreven die de bevoegde adviesraden moeten toelaten de artistieke kwaliteit, de globale werking en het beheer van elke organisatie voor podiumkunsten te beoordelen (10). Daarvóór gold deze regeling enkel voor de organisaties voor Nederlandstalige Dramatische Kunst.

Ingrijpende veranderingen

Zoals eerder vermeld, vindt de meest ingrijpende verandering plaats in de regeling betreffende de subsidiëringstechnieken en -vormen voor de organisaties voor Nederlandstalige Drama- tische Kunst. Deze wijzigin-



gen zouden moeten garanderen dat het totale pakket aan overheidsgeld voor de teksttheaters ten minste status quo blijft en dat het huidige tewerkstellingspeil in de bestaande gezelschappen grotendeels kan behouden worden.

Organisaties voor Nederlandstalige Dramatische Kunst kunnen op drie wijzen worden gesubsidieerd (11).

Voor de realisatie van een projekt kan een eenmalige subsidie verleend worden.

Organisaties die voor het eerst structureel betoelaagd willen worden, kunnen beroep doen op een startenveloppe.

De organisaties die reeds langer een gesubsidieerde werking hebben, kunnen overheidsgeld ontvangen in de vorm van een globale fmancieringsenveloppe bestaande uit basis-, wedde-en werkingssubsidies.

De startenveloppe en de financieringsenveloppe worden toegekend voor het geheel van de activiteiten en voor een periode van vier seizoenen.

De subsidiëring voor het geheel van de activiteiten en voor een welbepaald project kunnen niet gecombineerd worden (12).

Het begrip 'startenveloppe' is nieuw. Het is een financieringsmodaliteit die slechts eenmaal aan een organisatie kan worden toegekend, bij het begin van een structurele werking. Zij heeft tot doel structurele subsidiëring van vernieuwende intiatieven mogelijk te maken (13). De startenveloppe bedraagt minimum 3 miljoen BF. Wellicht per seizoen (14).

Binnen de regeling van de financieringsenveloppe werd in de vorige edities reeds een formeel onderscheid gemaakt tussen basis-, wedde- en werkingssubsidies. De Raad van State had immers opgemerkt dat deze onderverdeling noodzakelijk was om de conformiteit met het cultuurpakt te verzekeren. In de nieuwe tekst worden deze begrippen inhoudelijk uitgewerkt.

De basissubsidies bedragen maximaal 15% van de door de Vlaamse Raad goedgekeurde kredieten voor instellingen voor Nederlandstalige Dramatische Kunst. In de verdeling aan de erkende en gesubsidieerde initiatieven wordt het volgende onderscheid gemaakt: een organisatie die opgericht of medeopgericht werd door lagere overheden ontvangt 8 miljoen BF.

Een organisatie die specifiek actief is als kinder- en jeugdtheater en figuren-theater met een spreidingstaak - met uitzondering van de organisaties, opgericht of medeopgericht door lagere overheden - ontvangt 5 miljoen BF. De andere organisaties voor Nederlandstalige Dramatische Kunst ontvangen 2 miljoen BF (15). Deze bedragen gelden steeds voor één seizoen.

De basissubidies kunnen vierjaarlijks aangepast worden aan de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen (16).

Wat betreft de weddesubsidies wordt 60% van de door de Vlaamse Raad goedgekeurde kredieten voor instellingen voor Nederlandstalige Dramatische Kunst voorbestemd (17).

De gesubsidieerde totaliteit aan lonen kan nooit lager zijn dan 6 miljoen per gesubsidieerde organisatie. Zij wordt met de volgende formule berekend: XxY/z

X staat voor de totaliteit aan lonen per gezelschap. Dit bedrag wordt vastgesteld aan de hand van het gemiddelde van de jaarrekeningen van de twee eerste kalenderjaren van de gesubsidieerde periode van vier seizoenen en wordt berekend volgens de procentuele verhouding van de subsidies van de Vlaamse Gemeenschap tot alle subsidies verstrekt door de verschillende overheden aan het betrokken gezelschap.

Y stelt 60% voor van het in de begroting beschikbare krediet betreffende organisaties voor Nederlandstalige Dramatische Kunst.

Z is de optelsom van de totaliteit aan lonen van alle bij het decreet erkende en gesubsidieerde organisaties voor Nederlandstalige Dramatische Kunst (alle X-en) (18).

Bij de aanvang van elk seizoen kunnen additionele subsidies toegekend worden voor de financiering van de bijkomende uitgaven. Dit is het geval bij stijging van de index van de consumptieprijzen of bij uitgaven ten gevolge van de uitvoering van de CAO afgesloten tijdens het vorige seizoen in het bevoegde paritaire comité (19).

Op basis van de subsidiërinsgvoorwaarden en de inhoudelijk-artistieke beoordelingscriteria worden de werkingssubsidies en de startenveloppes verdeeld. Beide samen bedragen minimum 25% van de kredieten die door de Vlaamse Raad aan organisaties van Nederlandstalige Dramatische Kunst werden voorbehouden. Telkens gaat minimum 3 miljoen BF naar instellingen die via startenveloppes betoelaagd worden. De rest van de kredieten voor werkingsubsidies is bedoeld voor de organisaties die werken met een financieringsenveloppe als beloning voor de kwaliteit van de geleverde prestaties of van de ingediende beleidsnota (20). Werkingssubsidies en startenveloppes vormen dus een soort stimuleringsfonds.

De kwantitatieve verhouding tussen basis-, wedde- en werkingssubsidies wordt rigoureus gesteld. Een eventueel overschot op de basissubsidies (maximaal 15%) wordt overgeheveld naar het 'stimuleringsfonds'. Een eventueel tekort op het voorziene krediet van de basissubsidies wordt opgelost door het nominale bedrag van de basissubsidies van elke organisatie in procentueel gelijke mate te verminderen (21).

Er dient opgemerkt te worden dat -naast het uitbetalen van basis-, wedde-, en werkingssubsidies en startenveloppes - ook de projectmatige werking van instellingen voor Nederlandstalige Dramatische Kunst gefinancierd moet worden. Wanneer de hogervermelde subsidies ook effectief naar hun vastgestelde verhouding (basissubsidie maximum 15%, werkingssubsidie minimum 25%, weddesubsidies 60%) toegekend worden, is het echter onduidelijk welke middelen voor projectmatige betoelaging overblijven.

In het najaar zal deze nieuwe tekst besproken worden in de Commissie Cultuur van De Vlaamse Raad. Gezien de bereikte consensus tussen de meerderheidspartijen, worden er voor de verdere afhandeling geen problemen meer verwacht.

Paul Corthouts & Cecilia De Moor

(1) zie ook Etcetera nr. 33, 48-50 (2) art. 2, 9°, 10°, 11° en 12 ° (3) art. 4, 1; art. 15, 1; art. 26,1; art. 35,1 (4) art. 8 &2; art. 21 &2; art. 42 &2 en art. 11, 4; art. 23, 3; art. 44, 4 ontwerp 10/1/1991 (5) art. 22 &1, 3; art. 41, &1, 4 (6) art. 12,1 ontwerp 10/1/1991 (7) art. 11 & 1, l;art. 22 &1, 1 (8) art. 11 &1, 4; art. 22 &1, 6; art. 32 &1, 6; art. 41 &1, 5 (9) art. 11 &1, 6; art. 22 &1, 7; art.32 &1, 7; art. 41 &1, 7 (10) art. 11 &2 en 3; art. 22 &2 en &3; art. 32 &2 en &3; art. 41 &2 en &3 (11) art. 7 &1 (12) art. 7 &2 (13) art. 7 &3 (14) art. 8 &5, 1 (15) art. 8 &1 (16) art. 9 &1 (17) art. 8 &2 (18) art. 8 &3 (19) art. 9 &2 (20) art. 8 &5 (21) art. 8 &6


Development and design by LETTERWERK