Een lege plek om te blijven
Aan het begin van de jaren tachtig lijkt het
Een decenium later, in
Politici, wat is er van de kunstencentra ?
Nadat het decreet van '75 het theaterlandschap in vakjes en voorwaarden en cijfers had verdeeld, bleek al snel dat dit decreet een zeer inefficiënt beleidsmiddel was. De overheid faalt dientengevolge al 15 jaar lang tegenover wat zich in de marge van, of laten we liever zeggen, buiten het decreet afspeelt. Om het zeer schematisch te benoemen: eerst tegenover een cohorte jonge theatermakers, later tegenover de schare dansers en choreografen, die zich allen op de zweepslag van buitenlandse import heftig manifesteerden. Dat hadden ze in 75 niet voorzien. Het geld was verdeeld; de vakjes zaten vol. De natuurlijke dynamiek tussen marge en centrum werd, wat middelen betreft, zo goed als volledig geblokkeerd, zodat in
Een potje decreet
In het nieuwe decreet consolideert de overheid haar falen tegenover de marge en het steeds bewegende theaterveld door de kategorie 'kunstencentra' in leven te roepen. Een kunstencentrum, zo wil het decreet, is een "organisatie met een multidisciplinair karakter met de nadruk op podiumkunsten, die beschikt over een vaste infrastructuur waarin ontwikkelingen in de nationale en/of internationale kunstproduktie op een receptieve of produktieve wijze gevolgd kunnen worden". Een kunstencentrum moet "op regelmatige wijze voorstellingen verzorgen met dien verstande dat gemiddeld 100 voorstellingen of manifestaties per seizoen plaatsvinden", moet "per seizoen een aantal produkties/manifestaties realiseren die een vernieuwende impact kunnen hebben in de diverse kunstuitingen" en een nader te bepalen minimumpercentage eigen inkomsten behalen.
Het kind
Het kind niet met het badwater weggooien. De vraag kan terecht gesteld worden of een centrale overheid, al dan niet bijgestaan door een adviesraad, jong en nieuw talent kan ontdekken en of zij uit de voorgedragen dossiers een zinvolle selectie kan maken. In alle geval lijkt het mij positief dat selectie en begeleiding aan elkaar gekoppeld worden. In het verleden konden nieuwe initiatieven van artiesten financiële steun krijgen via de projectenpot. Van deze sowieso al ontoereikende middelen moest telkens opnieuw een goed deel geïnvesteerd worden in het huren van repetitieruimtes, of de aankoop van primaire theaterap-paratuur (spots, klankinstallatie, e.d.). Financiële waaghalzerij, zwartwerk en een ernstige miskenning van de syndicale rechten (aantal gepresteerde uren, loonpeil enz.) moesten in vele gevallen toch nog de realisatie van zo'n project mogelijk maken. Door de projecten onder te brengen in een kunstencentrum kan een einde komen aan de benarde produktie-omstandighe-den, waarin jong werk meestal tot stand kwam. Omstandigheden die vaak diepe sporen nalieten in het eindresultaat.
Het volstaat echter niet nieuw potentieel een dak te geven en geld. De ervaring leert dat het de projecten vaak ontbrak aan professionele begeleiding op alle vlakken: financieel, technisch, promotioneel en artistiek. Dit heeft nogal wat consequenties voor de personeelsbezetting van zo'n kunstencentrum. Huizen met zo'n groot verloop van artistieke medewerkers - zo ziet het decreet dat, tenminste - hebben nood aan een stevige, goed uitgebouwde personeelsomkadering en kunnen ook niet nog eens gaan functioneren als verdoken
Het badwater
Er zitten in de Memorie van Toelichting nog een aantal uitspraken die om ontkrachting smeken. Zo luidt het dat jonge podiumkunstenaars "opteren voor een werking waarin zij zich geen zorgen hoeven te maken over een infrastructuur, administratieve begeleiding, contracten, speelplan, e.d...". Ik ben ervan overtuigd dat jonge kunstenaars zich net wel veel zorgen maken over infrastructuur, promotie, spreiding, e.d., vanuit het volle besef dat dat alles deel uitmaakt, of een verlengde moet zijn van hun arbeid. Daarom kiezen ze voor kleine, beweeglijke structuren waar een band met de creatieve praktijk aanwezig is, eerder dan voor bureaucratische instituten waar alles gemakkelijkheidshalve door dezelfde mangel gehaald wordt.
Nog zo'n vreemde gedachtengang is dat de kunstencentra "als tussenschakel tussen de opleidingen in het hoger kunstonderwijs en de bestaande grotere gezelschappen" zouden fungeren. Het staat er niet met zoveel woorden maar het lijkt toch verdacht hard op een hiërarchisch model met daaraan verbonden waardeschaal dat 'den jongen kunstenaar' moet doorlopen. Iets studeren, stage lopen in een kunstencentrum en dan doorstomen naar de top van de piramide: het grote gezel-
Veel vliegen in één klap
Fase, Rosas (Rosas/
Foto Kris Kuypers
schap. Dat doet mij denken aan een uitspraak van recensent
De kat op de koord
Een kunstencentrum moet erkend worden door een nog te installeren
Een eerste bedenking hierbij is dat er vanalles onder één hoedje gevangen wordt wat daar niet onder te vangen is. Neem alleen nog maar de drie 'grote', waarvoor volgens de Memorie van Toelichting extra financiële inspanningen moeten gebeuren ten bedrage van 160 miljoen. Hoezo groot?
Deze debiele reeks vragen maakt één ding duidelijk: er klopt iets niet met het decreet voor de kunstencentra. Van twee dingen één. Ofwel vindt de overheid dat zich in de loop der jaren een aantal centra ontwikkeld hebben die bijgedragen hebben en nog steeds bijdragen tot de ontwikkeling van de podiumkunsten en daar veel te weinig geld voor krijgen ofwel moeten er kunstencentra komen zoals de overheid die concipieert. Indien het eerste het geval is, is elke vorm van reglementering overbodig. Indien voor het tweede geopteerd wordt, kan, op een enkele uitzondering na, geen van de genoemde centra daaronder resorteren. Allemaal hebben ze, in mindere of meerder mate, de een al wat later dan de ander, en zonder dat dat ooit als taak gesteld was, jong talent opgevangen waar de overheid tekort schoot. Ze hebben het allereerst een podium gegeven en er een publiek voor gezocht. Daarna hebben ze in een steeds nauwer verbond het voortzetten en de ontwikkeling van dit jonge werk mogelijk gemaakt, en zijn ze zelf in gevoelige mate mee geëvolueerd.
Deze alliantie met artiesten, waarbij produceren en presenteren keerzijden zijn van éénzelfde medaille, van éénzelfde artistieke filosofie, dat is allicht het weinige wat deze centra met elkaar gemeen hebben. Door hen voor het gat van de kunstencentra te vangen, slaat de overheid vele vliegen in één klap. Ze is af van twee lastige posten: een middel zoeken waarmee ze een alert en flexibel beleid kan voeren tegenover zich aandienende verschuivingen in het landschap en de zorg voor nieuw en vernieuwend werk. Dat alles wordt nu doorgeschoven naar de kunstencentra. Daarnaast is haar geweten gesust i.v.m. dat handvol organisatoren dat al jarenlang wroet en sinds '86 met een habbekrats bedacht werd onder de noemer receptieve produktie-centra. Ik kan het ook anders formuleren: deze organisatoren worden vastgepind op een bepaalde fase in hun ontwikkeling. Het decreet van '90 legt voor hen zelfs niet eens de toestand vast zoals die nu is, maar zoals die was voor deze centra halfweg de jaren '80. Het kunstencentradecreet van '90 is al vijf jaar gedateerd. In elk geval: het geld is verdeeld; de vakjes zitten vol. Voor nieuwe initiatieven of andere werkmodellen wordt het wachten op alweer een nieuw decreet.
Auteur Hildegard De Vuyst
Publicatie Etcetera, 1990-09, jaargang 8, nummer 31, p. 2-4
Trefwoorden decreet • kunstencentra • kunstencentrum • memorie • overheid • miljoen • vakjes • beurs
Namen Antwerpen • Ballet in Wit • Beursschouwburg • Brussel • Cultuurminister Dewael • De Tijd • De Witte Kraai • DeSingel • Dirk Van Dijck • Edward Van Heer • Etcetera • Hildegard De Vuyst • Hyena • In Toneel Teatraal • In de Memorie van Toelichting • Jan Decorte • Jan Fabre • Johan Dehollan-der • Kaaitheater • Limelight • Marc Vanrunxt • Mark Deputter • Monty • Nederland • Nieuwpoortteater • Personeel • Raad voor Kunstencentra • Ryszard Turbiasz • Schaamte • Stuc • Tom Blokdijk • VDAB-opleidingscentra • Vlaamse • Vlaanderen • Volksontwikkeling • Vooruit
Development and design by LETTERWERK