Tien bedenkingen bij een gesprek
Zowel in recente interviews als op de
"Er is goede hoop dat het beleid in de hier uitgestippelde richting evolueert. De programma-verklaring van de huidige
1. In zijn boek De zichtbare hand verdedigt Prof.
2. Het is een dooddoener te stellen dat ook zonder subsidies de kunsten wel zullen overleven. Net deze onuitroeibare kracht die de kunstenaar én zijn publiek blijven opbrengen in zelfs de meest miserabele omstandigheden, weerspiegelt de noodzaak ervan voor de samenleving. Overigens geraken de pendelaars óók wel op hun werk op dagen van treinstaking. Maar daaruit concluderen dat de overheid zich kan onttrekken aan haar verantwoordelijkheid voor de gemeenschap inzake het openbaar vervoer...
3. De verworven onafhankelijkheid van de kunstenaar in het
4. In het Ancien Regime was de kunstenaar volstrekt afhankelijk van de koning. In het voorgestelde tickettoelagen-systeem wordt hij volstrekt afhankelijk van de toeschouwer. In een systeem van sponsoring en belastingsaftrekbare giften wordt hij afhankelijk van de kapitaalkrachtige toeschouwer. Een goed kunstenbeleid maakt de artiest onafhankelijk. Artiest en toeschouwer zijn weliswaar onlosmakelijk aan mekaar verbonden, maar het initiële punt in deze communicatie ligt zonder twijfel bij de creatie-drang van de kunstenaar, bij zijn/haar wil om vanuit een subjectieve waarneming de objectieve ordening der dingen aan te passen, te becommentariëren, te interpreteren. De dynamiek van het cultuurproces situeert zich in deze confrontatie van het nog niet verwoorde met een publiek. Kunst bestaat omdat er kunstenaars zijn; niet omdat er een publiek voor is. Een goed cultuurbeleid geeft carte blanche aan de
kunstenaars en helpt hen bij hun zoektocht naar een publiek.
5. Een evaluatie van publieksreacties zal, samen met tal van andere factoren, de overheid helpen bij haar verdere beleidsvoering. Maar door de cultuursubsidies exclusief te koppelen aan een kwantitatieve factor (het aantal toeschouwers), zal de kunstenaar slechts gestimuleerd worden tot anticipatie op een te verwachten publieksgedrag. Hij zal verzaken aan zijn eigen subjectiviteit.
6. Door voor elke theaterbezoeker eenzelfde subsidiebedrag uit te keren, wordt volledig voorbijgegaan aan de verschillende behoeften van de theatermakers (en toeschouwers!). Urbanus zal in zijn vuistje lachen: hij heeft op dit moment helemaal geen nood meer aan toelagen voor zijn goed draaiend selfsupporting amusementsbedrijfje (waarover geen slecht woord overigens), maar krijgt er nu nog 200 of 500 Fr. per toeschouwer bovenop. Want waarom zou een succesrijke onderneming niet dezelfde steun krijgen als een verlieslatend bedrijf? En wat te denken van die middenstanders in het theater die nu reeds steevast hun keuken aan het 'theateravondje' koppelen? Een kleine omkering van de verhoudingen ligt voor de hand: een avondje tafelen met als entr'acte een clownerie in het belendende theaterzaaltje door de meesterkok/acteur maakt met de staatstus-senkomst dit restaurant wel bijzonder aantrekkelijk voor de prijsbewuste fijnproever.
7. Alleen wanneer de gemeenschap zich bij meerderheid uitspreekt (via een referendum bijvoorbeeld) of er geld mag uitgetrokken worden voor 'theater', zou er mogen gesubsidieerd worden. Om de zoveel jaar een referendum voor alle kunsten? En wat zal aan het volk ter stemming voorgelegd worden? Want hét theater bestaat niet, evenmin als dé beeldende kunsten, dé dans of dé muziek. De kunstactiviteit is zo complex dat ze niet in eenduidige generaliserende termen te vatten is. Het multimediale, het achterna hollen van de theorie op de praktijk en de grensvervaging tussen wat ooit de klassieke genres waren, maken het eventuele ja- of neen-antwoord meteen irrelevant. Ook hier weer: er zijn alleen kunstenaars.
8. Een democratie laat zich niet alleen kennen door de wil van de meerderheid, maar evenzeer door het recht van de minderheid. Een democratie die zich beperkt tot referendums en zijn minderheden negeert ("omdat ze nu eenmaal een minderheid zijn. punt. andere lijn") reduceert zichzelf tot rekenkunde en gooit haar levensbeschouwelijke grondslag overboord. Pas als de gemeenschap middelen vrijmaakt om minderheden, om elk individu tenslotte, tenvolle tot ontplooiing te laten komen, wordt het democratisch ideaal bereikt. Zo zijn theater en opera steeds minderheidskunsten geweest en zullen ze dat waarschijnlijk ook blijven. Nochtans - deze willekeurige selectie mag het duidelijk maken-reikt de invloed en draagkracht van
9. De discussie kan echter volledig opengetrokken worden bij een case study van het
10. Inmiddels kan men hier niet anders dan het politieke gevecht met de particratie aangaan, opdat de politisering afgebouwd wordt en het cultuurbeleid de plaats toegemeten wordt die haar toekomt; nl. die van een vitale kracht in de samenleving die in het centrum van de beleidsvoering staat, niet in de marge. Die beleidsvoering moet open zijn, op basis van publieke argumentatie, een parlementaire democratie waardig. De duidelijkheid van de keuzen primeert, niet de zogenaamde objectiviteit. In dit beleid ligt het eerste woord bij de artiesten. Slechts doorheen het samenspel van door artiesten geformuleerde wensen, de artistieke creaties zelf, publieksreacties, perscommentaren, ideologische en filosofische strekkingen kan vermeden worden dat de verantwoordelijke minister de door De Grauwe gevreesde cultuurtsaar zou zijn.
Theo Van Rompay
Auteur Theo Van Rompay
Publicatie Etcetera, 1986-09, jaargang 4, nummer 15, p. 14-15
Trefwoorden grauwe • beleidsvoering • democratie • giften • levensbeschouwelijke • referendum • vervoer • kunsten • koppelen
Namen Amerikaanse • Europa • Europese • Geld voor de kunst • Herman Sorgeloos • Molière • Mozart • Patrick Dewael • Paul De Grauwe • Shakespeare • Tsjechow • VUB-studiedag • Verdi • Verenigde Staten • Vlaamse • post-Ancien Regime-tijdperk
Development and design by LETTERWERK