Het Théâtre du Soleil, gevestigd in oude fabriekshallen in Vincennes (Parijs), komt met een 8 uur durend stuk over Cambodja naar Brussel (Hallen van Schaarbeek, 20 tot 29 juni). De tekst werd geschreven door Hélène Cixous, die met een dertigtal boektitels, meestal experimenteel proza, één van de nieuwe intellectuele beroemdheden werd in Frankrijk. Het stuk bestaat uit twee "tragedies in vijf bedrijven", naar Shakespeareaans model, zij het dat de clowneske figuur van Norodom Sihanouk er veeleer een wrange clownerie met cynische en tragische ondertonen van maakt. De titel van het-432 dichtbedrukte pagina's tellende - tekstboek is ook die van de opvoering: L'Histoire Terrible Mais Inachevée de Norodom Sihanouk, Roi Du Cambodge.
Net als Shakespeare, maar vooral ook als Rolf Hochhuth in zijn eerste grote docu-drama over de paus tijdens de Tweede Wereldoorlog De Plaatsbekleder, voert Cixous een onoverzichtelijke reeks personages in. Zo is er de tragisch-clowneske figuur van Sihanouks overleden vader: Norodom Suramarit. Die blijkt in een alsmaar meer bevolkte dodenwereld te leven, waar ook Sihanouks moeder Koningin Kossomak belandt en honderdduizenden Cambodjanen met haar. Er zijn ook de binnenlandse vijanden: de troon-concurrent Prins Sisowath Sirik Matak, en Generaal Lon Nol die de Amerikaanse dollars en een oeverloze corruptie invoerde na het onttronen van Sihanouk; er zijn vooral de sinistere intellectuelen die in Parijs het jargon van de revolutie hebben geleerd en die met de steun, eerst van Vietnam, daarna van China (tegen Vietnam) aan de macht zullen komen als de beruchte Rode Khmer. Verder komen ook de verre vrienden, die gevaarlijker blijken dan nabije vijanden, aan bod: Franse ambassadeurs, Amerikaanse politici en militairen (onder wie een totaal cynische Henry Kissinger en
een goed-bedoelende ambassadeur John G. Dean, maar ook Sihanouks vriend Zhou Enlai en zijn gevreesde vijand de Vietnamese generaal Gi-ap). Kortom: een overdaad aan grillige wendingen van het lot, vertaald in onoverzichtelijke tegenstellingen tussen nauwelijks te plaatsen personages. Daarom is er een onontbeerlijk programmablad met de geschiedenis van Cambodia van 1863 tot 1985 in woord en beeld. Het stuk zelf eindigt met de verovering van Cambodia door de Viëtnamezen in 1979, met het einde van het schrikbewind van de Rode Khmer.
Mao & Callas
De echte Norodom Sihanouk, die de kijker kent van zijn krokodillentranen tegenover de Verenigde Naties, zijn emotionele en clowneske T V-interviews, zijn sluw, maar kwetsbaar manoeuvreren tussen Rusland, China, de Verenigde Staten en, dichter bij huis, Vietnam en de ASEAN-landen, die Sihanouk kon moeilijk iets anders worden dan een tragische clown. Dat hij het slachtoffer werd van een cynisch en dom machtsspel, waardoor de opkomst van de Rode Khmer mogelijk werd, is niet eens zijn schuld. Ondanks zijn gedraai en gefleem, zijn lafheidjes en domme slimmigheidjes, behoudt hij het restje onschuld dat elke clown nu eenmaal moet hebben.
Dat gecompliceerde karakter wordt perfect ingevuld met de tekst. "Maar gij weet, dierbare landgenoten, dat Sihanouk geen communist is. Ik zal het ook nooit worden en maoist al evenmin. Toch koester ik bewondering voor de geniale Voorzitter van het bewonderenswaardige China. Ik heb bewondering en liefde voor hem. Zoals ik liefde voel en bewondering voor de beroemde Maria Callas. Ziet u, mijn vrouw en ik missen nooit een gelegenheid om haar in de opera te gaan beluisteren. Wat een kracht! Wat een grandeur! Ik aanbid haar. Ik juich haar zeer krachtig toe, rechtstaande en tot aan de uitputting toe, maar daarna ga ik thuis met mijn vrouw souperen en ik neem La Callas niet mee naar huis. Eh! Wel, Mao, zo is het ook met hem, ik wil hem niet bij mij thuis hebben! Ik waarschuw slechts! Sihanouk heeft geen Chinese mentaliteit!" (p. 213). Dit soort parodistische teksten met een ondertoon van vertwijfeling en kleinmenselijke slimheid wordt perfect belichaamd door Georges Bigot; deze acteur stelt de beste Franse acteertraditie - die altijd wat verbalistisch is, al speelt hier de gestiek een hoofdrol-ten dienste van het hele stuk, dat met de Sihanouk-figuur staat of valt.
De Shakespeareaanse kracht zit al in het geciteerde voorbeeld: Sihanouk spreekt tegen de toen nog huichelachtige Rode Khmer en imiteert perfect hun jargon van overdreven, lege, politieke pathetiek; alleen past hij die toe op La Callas en op Mao. Die kracht verandert evenwel van karakter in de passages waar de afschuwelijke moordpartij dient opgeroepen te worden. Daar komt de gruwel-Shakespeare aan het woord, zoals in de volgende passage in de mond van de vermoorde revolutionaire generaal Hou Youn, die zijn verzet tegen de moorddadige ontruiming van de hoofdstad Phnom Penh met zijn leven betaalde.
"Op de weg nummer zes knarsen de wagens, de ruwe boeren houden hun snikken in. In de auto's huilen de vrouwen met gelakte nagels. Verward, trillend van inspanning, wankelen de stedelingen als uit de dood her opgestaan. De kinderen zonder ouders stoten grote kreten uit. Het rode stof omhult de droevige weg met een rood waas. Met vergeefse blik zoeken de ouders de kinderen. Alleen de vogels denken dat ze nog in de oude wereld leven. Het jonge meisje zal nooit haar moeder terug vinden. Zwakke grijsaards geven het op en gaan liggen in de grachten langs de rand van de weg, sommigen sterven zonder veel spijt. Enige vrouwen baren en vervloeken de dag; met gebogen hoofd denken de voorbijgangers: hoe triest geboren te worden op deze 17de april 1975. Maar de doden vol medelijden zullen u zeggen dat geen enkel kind die dag geboren de tegenslag zal hebben te overleven. Ze hebben mijn nek gebroken, ze hebben mijn buik doorboord en mijn borst met aangescherpte bamboestokken. Maar ik ben gestorven van schaamte en haat." (p.312).
Iets zakelijker is het verslag van de Amerikaanse ambassadeur John G. Dean: "Toen zes maand geleden de Rode Khmer het dorp Sarsar Sdam in de provincie Siem Reap veroverd hadden, hebben ze het verbrand, nadat ze de driehonderd bewoners op de volgende manier hadden vermoord: de mannen werden gecastreerd en opengesneden, de jonge vrouwen werden levend begraven, de oude vrouwen werden levend tegen de muren van hun huizen gespijkerd, de kinderen werden met de blote hand armen en benen
afgerukt, en de huisdieren werden de poten afgesneden." (p. 281).
Rijstvelden
Naast deze verbale vormentaal hanteert Ariane Mnouchkine in haar regie schijnbaar eenvoudige, maar zeer indringende visuele elementen. Het podium is niet veel meer dan een zeer grote, dikke plankenvloer met twee loopplanken naar voor en achter de scène. Een reeks poppen langs de wanden van de grote hall, waarin ook de toeschouwerstribune is opgenomen, kijken als zwijgende mummies toe op wat kleine, grotesk-wrede mensen op het wereldtoneel uithalen. De spelers kon je trouwens al zien bij het schmink- en kleed-ritueel. De artistenloges zijn namelijk één grote open ruimte vol met al de rommel die bij de acteur hoort. Het aantal spelers alleen al imponeert. De concentratie waarmee ze zich voorbereiden, is een voorstelling op zichzelf.
Het meest visuele is de muziek. Hoezo? het "orkest" bestaat uit een warwinkel van vreemdsoortige instrumenten, die op een apart podium staan. Ze werden ontworpen door de componist en uitvoerder Jean-Jacques Lemêtre (samen met Caroline Lee, Claude Forget en met Pierre Launay als mede-bespeler). Het is eerst en vooral deze muziek die van de scène "de hele wereld" maakt, die bijvoorbeeld de ruwe planken vloer verandert in de waterige rijstvelden.
Hoewel men kritiek kan formuleren op de invalshoek van tekst en regie (1), men ontkomt niet aan de enorme impact die deze acht uur durende voorstelling heeft. Dat heeft te maken met de traditie van het Théâtre du Soleil. Er worden geen visuele en ruimtelijke experimenten geschuwd. Maar ze komen terecht in een gedegen traditionele vorm, zij het met parodiërende effecten; die vorm dient als vehikel voor de theatrale belichaming van een tragedie die aan de basis ligt van veel hedendaags pessimisme en cynisme. De Cambodiaanse tragedie op de scène brengen is een krachttoer die nooit helemaal kan lukken.
Leo Geerts
(1) Zie daarover Streven, januari 1986, pp. 375-379.