In een hotel in Bulawayo, tweede grootste stad van Zimbabwe, meen ik onder de gasten in de tearoom de bekende Britse acteur Sir John Gielgud te herkennen. Mijn journalisteninstinct wil dat ik op de man toestap. En als het een dubbelganger was? Lopen er op de wereld twee oude heren met dezelfde haviksneus, dezelfde blik, dezelfde kale kop? Ik houd de journalist tegen, ik ben tenslotte met vakantie. En Gielgud, als hij het is, zal wel niet te vinden zijn voor een interview. Ook hij lijkt met vakantie, in korte broek, very British.
Twee dagen later vallen mijn ogen in Masvingo, dat vroeger Fort Victoria heette, op een affiche voor een "Talent Contest", georganiseerd door de Masvingo Drama Circle. Een gedienstige zwarte dame op het toeristische informatiebureau van de stad helpt me aan het adres van de voorzitter van de Drama Circle. Hij is aangenaam verrast door deze buitenlandse belangstelling en ontvangt mij in zijn kantoor achteraan in een grote papier- en boekhandel. Mr. Doug Hill blijkt de manager te zijn van Belmont Press, niet alleen boekhandelaar, maar ook drukker en uitgever van een lokaal weekblad. Hij nodigt me dezelfde avond uit op een repetitie: de Drama Circle bereidt tegen het einde van het jaar, naar Engelse traditie, een pantomime voor, op het thema van Moeder de Gans.
Het theater, eigendom van de stad, blijkt meer dan behoorlijk ingericht te zijn. De zaal biedt plaats voor 251 toeschouwers en wordt gebruikt voor toneel- en filmvoorstellingen, concerten, voordrachten en bijeenkomsten van kerkgemeenschappen. De plaatselijke Rotary Club vergadert geregeld voor een luch in de foyer. Aan de bar zitten mensen hun avondbiertje te drinken.
De Masvingo Drama Circle - in 1948 gesticht als "Fort Victoria Drama Circle" - telt 250 leden. Een vijftigtal onder hen werken actief mee. De meesten zijn blanken. Zowat een op vijf is zwart en komt eerder naar de bar dan naar de voorstellingen. Hoeveel inwoners Masvingo telt, kan men me niet precies vertellen: naar schatting tussen 24000 en 30000, onder wie geen duizend blanken.
Per jaar brengt de Drama Circle drie tot zeven produkties uit, telkens voor een drietal voorstellingen. Van de pantomime worden vier openbare voorstellingen en drie schoolvoorstellingen gegeven. Met trots wordt teruggeblikt op b.v. The King and I in 1984, toen 80 mensen op het toneel stonden en nog 20 in de coulissen, en daar waren veel zwarten bij. Met die produktie werd de opening van de schouwburg in 1974 herdacht. In tien jaar tijd gaf de Drama Circle er 45 eigen produkties te zien en 107 gastvoorstellingen. Dit jaar won de groep de prijs voor de beste kostuums tijdens het National Theatre Festival, waar hij ook andere jaren prijzen in de wacht sleepte: o.a. de eerste prijs in 1967 met Rashomon, in 1969 met Peer Gynt, in 1970 met Hippolytos, in 1974 met Bequest to the Nation, in 1971 met Vivat! Vivat! Regina!
Het gaat hier om amateurtoneel. Pogingen om tot beroepstheater te komen konden niet doorgezet worden. De jaarlijkse wedstrijd wordt goed georganiseerd. Een Britse, Amerikaanse of Zuidafrikaanse beroepsacteur wordt voor zes a acht weken uitgenodigd en gaat van stad tot stad voorstellingen bekijken. Na afloop geeft hij t.o.v. het publiek in de zaal gedurende 15 a 20 minuten zijn kommentaar en bespreekt daarna de realisatie met het gezelschap, wat uren kan duren. Het festival wordt meestal in juni-juli gehouden, een week lang, in één stad, waar de beste drie stukken worden gespeeld. De prijzen worden toegekend door dezelfde beroepsman uit het buitenland.
De repetitie van de pantomime, die avond, verschilt niet van repetities bij amateurgezelschappen in Europa. De mensen doen het na hun dagtaak, met toewijding en voor hun plezier. Zij worden aangemaand op tijd te komen, hun tekst te memoriseren en (vooral de kinderen) niet te babbelen in de zaal terwijl de anderen op de scène staan. De regisseur is een debutant, 18 jaar oud, maar van jongs af opgegroeid in het theater. Hij heeft de leiding onder supervisie van Doug Hill. De muziekdirecteur aan de piano - in een later stadium zal een orkestje de voorstelling begeleiden - is een anglikaanse dominee. De rol van Moeder de Gans wordt vertolkt door een accountant, een man van rond de 60 en zo te zien een geroutineerd acteur. Op de scène staan Britten, een Ier, twee Joegoslaven, volwassenen en kinderen, allen blanken, op één zwarte en één halfbloed na.
Verrassend voor de buitenlandse bezoeker is het, hier een relatief bloeiend toneelleven aan te treffen. Is dat eigen aan de vroegere Britse kolonies? In Auckland, New Zealand, ken ik een Engelse dame, op latere leeftijd naar ginder uitgeweken omdat ze er familie had; bij het plaatselijke gezelschap werkt zij thans als costumière. Uit dat gezelschap komt de internationaal bekende operazangeres Kiri Te Kanawa voort. De Britten houden van theater, zegt D. Hill, en waar ze ook gaan, spelen ze theater. En ze bouwen een schouwburg. De meeste kleine steden in Zimbabwe hebben er een. De eerste voorstelling in Fort Victoria dateert van 1896. Hill schenkt mij een boek, The History of Rhodesian Entertainment 1890 -1930 van C.T.C. Taylor. Daar staan foto's in van hotels met toneelzaaltjes uit het begin van deze eeuw en van reizende gezelschappen, met door paarden getrokken koets of kar.
De kloof tussen blank en zwart blijkt moeilijk te overbruggen. De neger cultuur verschilt grondig van de westerse. De zwarten hebben hun dansen, gezangen en traditionele muziek. Meer en meer Afrikaanse auteurs gaan nu stukken schrijven, bijna altijd met politieke inslag. Daar kijken de blanken wat vreemd tegen aan: politiek toneel is niet waar zij op de eerste plaats behoefte aan hebben in hun "entertainment". De zwarte bevolking daarentegen vindt zich niet terug in de westerse stukken. De wederzijdse kennis vordert snel, vindt D. Hill, o.a. omdat nogal wat Afrikanen in Europa hebben verbleven en ook omdat de kinderen wederzijds van elkaar leren.
Op de "Talent Contest", waarvoor ik de affiche zag, komen vooral zwarten af. Er is een numerus clausus van 50 deelnemers (individueel of groepen, zelfs groepen van 30 mensen), die elk vijf minuten krijgen om hun talent te demonstreren. De Drama Circle begon ook met een groep zwarte jongeren die een stuk van een Nigeriaanse schrijver speelden. Dat interesseerde het blanke publiek niet bijster, om de politieke inhoud. Als er dan niets is dat beide rassen samen echt boeit, concludeert D. Hill, moeten wij elk van zijn kant laten werken. "Wij kunnen het niet in eikaars plaats doen. De zwarten moeten het zelf doen. Zij kunnen in deze schouwburg zelf iets ineensteken. De deur staat open."
In Harare, de hoofdstad, vind ik in het tijdschrift Arts Zimbabwe een artikel over Ninety Years of Theatre. Daarin noteert de auteur, Tony Weare, zelf acteur en regisseur, voorzitter van de National Theatre Organisation en lange jaren voorzitter en lid van de Fort Victoria Drama Circle: "The strength of theatre in a country not yet 100 years old is a source of wonder to visitors..." "Wondering", inderdaad. Op de tien foto's die het artikel illustreren, komt niet één zwarte voor.