Archief Etcetera


KRONIEK



KRONIEK

IN ZEKERE ZIN NOGAL TRAGISCH

Gelezen

"Klootjesvolk is niet door de provo's uitgevonden. Het is de term waarmee schouwburgdirekteuren in de zeventiende eeuw -- want daar zijn we op onze wandeling door de tijd nu beland -- het gespuis aanduidden dat hun instellingen bezocht. In eerste instantie, zo moeten wc aannemen, om er naar kluchten en blijspelen te komen kijken, echter even zozeer om er te drinken, lachen, roken, vrijen en zingen. Gewend als wij zijn aan de plechtige stilte van koncertzalen, opera's en schouwburgen moeten we even slikken, maar voor de zeven-tiende-eeuwer was zulk gedrag heel normaal. Het boek 'Italië' in de landenserie van Larousse/Heide-land-Orbis (*) schetst trouwens een overtuigend plastisch beeld van de ware toedracht in de Napolitaanse opera's van die tijd. Ook is het misschien te weinig bekend dat onze kerken en kathedralen, tot vorige eeuw zonder stoelen, veeleer als openbare markt dan als devote gebedhuizen dienst deden. De ritus vond op het hoogkoor plaats, ginder helemaal achter die gebeeldhouwde marmeren retabels. Het zal er in de zeventien-de-eeuwse schouwburgen aan toe zijn gegaan zoals nu in de wijkbioskoop op zaterdagavond, net zo duister en net zo gewraakt door de fatsoenridders."

Dirk Depreeuw, "Het literaire leven in de zeventiende eeuw: Drukwerk in roerige tijden", in Intermediair, 14 december 1984, blz. 11

'Ik voel me in de toneelwereld verwant met Julien (schoenaerts). Ik heb veel geleerd toen ik bij hem figureerde in Caspar (van Peter Handke). Julien en Dora (vd. Groen), waarvan ik les had aan de Antwerpse Toneelschool, zou ik als mijn oudere toneelverwanten kunnen beschouwen. Maar met de rest van het toneel in België had ik een apathische verhouding. Kijk, tegen een toneeltraditie kun je je afzetten, omdat er toch altijd nog iets in is dat deugt, maar in België was, toen ik wegging geen sprake van wat dan ook. Wanneer ze me nu zouden vragen om mee te doen aan een projekt als Verwanten (deze zomer in Leuven gespeeld) zou ik dat zeker overwegen, In Nederland ontmoet je vaak een situatie van verwende dames en heren aan het toneel, ze zijn moeiteloos door hun carrière geschoven. Het zijn goede akteur en aktrices. Ik benijd dan ook hun gemak en zo, maar ze hebben nergens aan geleden, terwijl je aan Dora en Julien kunt zien dat ze veel hebben geleden, eigenlijk alleen maar hebben geleden. Dat is een ander extreem. Dat is het heel grote verschil tussen de traditie die hier bestaat en die in België. Hier hebben toneelspelers iets van chique, over de grens heerst een heel andere atmosfeer." Johan Leysen in een interview met Ina v.d. Molen, "Het is interessant om de alternatieven van je eigen leven te spelen", in Intermediair, 2 november 1984, blz. 7.

"Teaterdirekteurs menen dat zij het moeten doen met buitenlands werk, terwijl iedereen weet dat eigen werk de commerciële toekomst uitmaakt, kijk maar naar het sukses van Vlaamse series op de televisie. In het teater wordt Vlaamse auteurs de kans ontzegd om samen met het gezelschap te zoeken. Er moet meteen een meesterwerk neerdwarrelen. Middelmatig buitenlands werk krijgt nochtans schaamteloos vele kansen, eigen werk zelden."

Roger Van Ransbeek in een interview met Huib Dejonghe. "Vlaams teater moet in eigen auteurs investeren" in De Standaard, 25 januari 1985, blz. 9

"Schrijvend Vlaanderen, dat zijn een paar onderwijzers, en toneelspelend Vlaanderen is niet meer dan een klubje funktionarissen die geborgenheid zoeken onder de subsidieparaplu van de grote kultuurpaleizen." Johan Verminnen in een interview met Dirk van den Eede, "Droefheid en zin om te lachen, dus melancholie" in Intermediair, 30 november 1984, blz. 9

Dit is nieuw theater, dat lijdt geen twijfel, maar erg ongeschikt om gekopieerd of geïmiteerd te worden. Hier onthult zich een zelfconstitutieve structuur van waar het in het theater om gaat: lichamelijke inspanning, het bedenken en uittesten van houdingen en standen, projectie van betekenissen die uitsluitend pei lichamelijke uitvoering ontstaan. Fa-bre is serieus te nemen als hij deze nieuwe benadering van het theater waagt. Dit slag zelfondervraging in een opvoering zelf zal wel nooit de massa bekoren. Maar wil het theater als artistieke realiteit overleven, dan kan het niet zonder deze dissectie die

zich concentreert op het oereigen wezen. Fabre verlegt de grenzen van wat theater kan. We moeten hem er dankbaar voor zijn. Zijn spektakel verenigt op ongewone wijze alle kenmerken die het theater in deze eeuw telkens weifelend een stap verder hebben gebracht dan wat normaal werd geacht en waarop de volgende generatie dan voort durfde te bouwen. Diegenen die hem vandaag wegwuiven* zien niet in dat zijzelf ideeën aankleven die ooit door hun eigen voorgangers werden verdrongen,"

C. Tindemans, "De limiet der thea-terlijke dwaasheden, théâtre des Na-tions 1984", in Streven, december 1984, blz. 276-27?

"Ik wens door te gaan met een teater dat met de akteur, met de toeschouwer en met mij, hier en nu te maken heeft. De binding met het publiek is fundamenteel, en dit betekent niet dat Antigone een burgerlijk midden-standsteater hoeft te zijn. Maar spaar mij evenzeer of nog meer van het zelfgenoegzame experiment om het experiment, van het modisch-elitair regie-genie. Vandaag het hysterisch-ontologisch "teater van Foreman, morgen het Fabristische, het paganis-tisch-phallocentristisch teater en overmorgen het post-hyper-triolis-me. Veel zwendelarij, ja..." Uit "Jo Gevers: 'Naar een levensecht Antigone' '\ interview met Daan Bauwens in De Morgen, 13 februari 1985.

(JDR)


Development and design by LETTERWERK