Archief Etcetera


ONBEKENDE BEWONERS



ONBEKENDE BEWONERS

Personen: Eerste Bewoner, Tweede Bewoner Ruimte: Een kleine woning, een steeg, een binnenkoer. (Jules Lahayestraat 21 te Jette, Patershot te Gent)

Tekst: Gebaseerd op scènes uit '"Arme Mensen" en" De eerlijke dief' van F.M. Dostojewski en "Oproep tot boetvaardigheid" van de profeet Isatas,

Nota: ïn de brief uit "Arme Mensen" werden wijzigingen aangebracht. De twee personages zijn duidelijk geïnspireerd op figuren uit "De eerlijke dief. De dialoog is origineel met af en toe een duidelijke verwijzing naar het oorspronkelijke verhaal.

(Muziek: Ongeveer 30 seconden. Strijkkwartet van Franz Schubert, 2de beweging. Andante con moto "Der Tod und das Mädchen". Geluid van brekend glas, woedende stem van de eerste bewoner.)

lste bewoner Jij, ellendeling, jij hebt zelfs geen rang. Ik, ik heb je uit de goot opgeraapt en als ik wil dan kan ik je daarheen terugsturen en alleen de vinger van de Allerhoogste zou dat kunnen zien. (Met een ruk gaat de huisdeur open, de tweede bewoner valt buiten en kruipt moeizaam weg.) (De muziek herneemt)

SCÈNE EEN : LIEFDESBRIEF

(De eerste bewoner leest in uiterste vervoering voor het open raam, de liefdesbrief van Makar Dewoesjkin aan Warenka, gedateerd 28 juli. Hij is buiten zichzelf van opwinding en akteert op romantische wijze. Af en toe wil hij zich weer onder kontrole houden, maar hij kan het niet. Ondertussen is de tweede bewoner terug bij de voordeur gekomen en kijkt gefascineerd naar het spel van de eerste bewoner, zonder dat deze hem opmerkt)

Eerste Bewoner Sint Petersburg, 28 juli 1845. Lieve Warenka, mijn lief meisje, ach, Warenka, Warenka! Nu is de schuld toch aan jouw kant en zal op jouw geweten blijven rusten. Je brief heeft me volkomen van de wijs gebracht en mij van mijn laatste beetje zelfvertrouwen beroofd,

en eerst nu, na een ogenblik rustig te hebben nagedacht en naar de stem uit mijn diepste innerlijk te hebben geluisterd, weet ik dat ik gelijk had, volkomen gelijk had. Ik heb het nu niet over mijn drie wilde dagen -- doe me een plezier daar verder niet over te spreken-- maar alleen over dit ene: dat ik je liefheb en dat ik heel wel bij mijn hoofd ben met van je te houden, heel wel bij mijn hoofd. Wat kun jij daar ook van weten, mijn hartje, en als je het wist, wanneer je begreep waarom ik van je moest houden, dan zou je heel anders praten. Je zegt dit alles wel, maar ik ben ervan overtuigd dat je in je hart heel anders denkt. Lieve kind, ik weet eigenlijk niet eens meer wat er met me gebeurde. Ik moet je namelijk bekennen, dat ik me tevoren in een verschrikkelijke verwarring bevond. Stel je eens voor, een gehele maand had ik me om zo te zeggen aan een strohalmpje vastgeklampt. Een allermisera-belste toestand was het. Ik begon je uit de weg te gaan en ook de mensen uit de buurt meed ik zoveel mogelijk, maar mijn huisbaas nam al geen blad meer voor zijn mond en voer met veel misbaar tegen mij uit. Maar ook dat was nog tot daar toe. Hij had mogen schreeuwen die ellendeling, een schandaal was het toch al, maar er kwam nog bij, dat hij god weet hoe lucht had gekregen van onze vriendschap en zulke praatjes was gaan rondstrooien dat ik bijna flauw viel van schaamte en mijn oren dichtstopte om ze niet te horen. Maar de anderen hielden hun oren niet dicht, integendeel, zij luisterden met graagte. Ook nu weet ik niet waar ik me voor ze moet bergen... Zie je, mijn hartje, tegen dit alles bij elkaar, tegen deze opeenstapeling van ellende was ik niet opgewassen. Juist toen hoorde ik van iemand uit de buurt dat een minderwaardig individu bij je aan huis was gekomen en je met een schaamteloos aanzoek had beledigd, zelfs diep beledigd had, dat stond voor mij vast, want ikzelf voelde het ook als een diepe belediging. Ja, en toen, mijn engeltje, verloor ik mijn bezinning, voelde mij gegrepen door een vreselijke woede en was niet meer te houden. Ik rende naar buiten, zo razend als ik nog nooit geweest was, ik wilde naar hem toe naar die

verleider, zonder te weten wat ik hem moest doen. In ieder geval wilde ik niet dat jij, mijn hartje, beledigd werd ! O, wat was het die dag triest buiten: het regende, de straten waren modderig en ik voelde een onzegbaar leed in mijn borst... Ik wilde al bijna weer omdraaien... Maar toen kwam mijn noodlot, kindje... (De eerste bewoner kijkt plotseling de tweede aan, die zich omdraait als uit schaamte.) Tweede Bewoner (tot publiek) Weet U wel wie ik ben? Ik woon daar, bij die heer. Dat is mijn wettige woonplaats.

Eerste Bewoner Waarom ben je teruggekomen? Wij hadden afscheid genomen. Tweede Bewoner Ik wou je nog éénmaal zien, alleen maar om te zien hoe het met je gaat. Eerste Bewoner Je wil mijn bed. Ik wil slapen. Tweede Bewoner Ik ben moe, ik kom van buiten, ik wil slapen.

Eerste Bewoner Je stinkt uit je hele lijf. Heb je jezelf ai eens bekeken? Je bent doordrenkt van de drank, te oud voor je leeftijd, je gezicht een rotte vrucht, je leden stijf als stokken. Tweede Bewoner Het is geen leven meer. Je weet toch dat niemand mij begrijpt? Weet je wel wie niemand is? En elke morgen wikkel ik mij in een strak kleed, een wrange smaak in mijn mond.

Eerste Bewoner Het is de drank, morgen is de smaak weg.

Tweede Bewoner Morgen is een andere wereld! En wie nu brood heeft zal morgen geen kruimel meer vinden. Want alles is voorbereid, in de diepste holen van de straat, in de riolen, in de donkerste alkoven wordt de wanhoop groter. Monsters met hijgende tong zwerven langs de muren, langs de ziekenhuizen en ze wassen zich in de stortbeek van alle verlangens. Eerste Bewoner Waanzin ! Tweede Bewoner Opstand! Uit de vochtigste kelders.

Eerste Bewoner Je ogen staan begerig, waanzinnig.

Tweede Bewoner Wij zijn allemaal maar gewone mensen. Wat voor kleren hebben wij aan ons lijf? Wij hamsteren niet, maar hebben honger en samen zullen wij de god verscheuren die alles ziet, die alles hoort, die alles weet. die



alles proeft, die alles kent. Eerste Bewoner Waarom ben je teruggekomen? Waarom wil je weer in mijn bed? Is er dan nergens een ander bed voor jou? Staat er nergens een onbewoond huis in deze stad? Tweede Bewoner Ik slaap al. Eerste Bewoner Het is een roes. Tweede Bewoner De morgen. De lijkwade. (Neemt het witte laken, houdt het voor zich uit.) De verbranding. De flikkerende dolk. (Brengt mes naar zijn keel) Miljoenen minuskule diertjes kruipen door mijn aders. Eerste Bewoner Ze vreten je hersens aan, ze kruipen door je longen naar mijn mond. Het is addergebroed dat sist en zich verstrengelt tot een onontwarbaar net, waarin je mij vangen wil als een spin. (Nadert met kruisbeeld in de hand) Maar ik zal voor je bidden, zoals ooit mijn gelukzalige moeder heeft gebeden, geknield voor de maagd van zeven smarten, het bloedrode hart geopend door de stekende zonden van de hele mensheid. (De tweede bewoner valt verdwaasd op zijn knieën, als in gebedshouding.)

Tweede Bewoner Ze was geen maagd meer. (Hij trekt het laken over zijn hoofd.) Eerste Bewoner Doe je ogen open, want daar is zij, stralender dan ooit, bliksemend met haar ogen vol liefde, straffend met haar zalvende gebaren, zij is de goedheid en de gestrengheid, de waarheid en de zegepraal. Zij heeft je onder haar rok genomen, gewikkeld in de wade van de morgen. (De tweede bewoner kruipt in de divan, woelt.)

Tweede Bewoner Ik zal de morgen niet meer zien, al beginnen al de heiligenbeelden te ontwaken uit hun plaasteren slaap, al trekt de zevenmaal doorstoken maagd de dolken uit haar boezem. Ik kan niet meer denken, mijn hersens zijn rot en verdoofd, een foetus op een vuilnisbelt, een slijmvlies over stervend vlees. Eerste Bewoner Ik zal voor je bidden, want het is nooit te laat. Kijk door het raam! Hoor! De stad loeit eindeloos! (De tweede bewoner wordt gepijnigd door het nijdige opwinden van het uurwerk.)

Tweede Bewoner Automatisch, stelselmatig, regelmatig wordt het uurwerk opgewonden. Waarom slapen, waarom waken, waarom,.. (Hij staat op en gaat buiten, verdwijnt in de steeg.)

SCÈNE TWEE : SUPERIEUR EN INFERIEUR

(De tweede bewoner heeft het huis verlaten zonder afscheid te nemen van de eerste. Deze kijkt hem na, met een blik vol superioriteit. Monologue intérieur. Zelfbevestiging. Logica van de orde tot hij ontsteld zijn eigen inferioriteit beseft bij het einde van de monoloog.) Eerste Bewoner Hij is weer weg, naar zijn gezellen, zijn broeders in de nood. Maar ik weet hoe hij zal terugkomen: berooid en hongerig, mager en afgeleefd, rusteloos op zoek naar rust. Dat stuk misère! (Kijkt in de spiegel, zijn spiegelbeeld als tegenspeler, alsof hij iets moet overwinnen.) En toch heb ik hem alles gegeven wat hij nodig had: onderdak, voedsel, geneesmiddelen, een bed, een huis, maar hij vroeg meer, hij nam meer. (Bruuske bewegingen.) Het is toch mijn schuld niet dat hij telkens weer verdwijnt! Ik heb hem toch niet verjaagd. En zijn opmerkingen? De wanorde en verwarring die hij in deze kamer bracht. Ik moet mezelf kunnen vrijwaren. Maar hij? Waarom is hij zo? Toen ik hem voor mijn deur vond als een mishandelde hond, dan was ik goed genoeg om hem op te nemen. Nu is alles wat ik met hem voorhad vernietigd: al mijn projekten, mijn voornemens, ons gezellig samenzijn. Ik kan hem niet meer helpen, want ik moet op mijn standpunt blijven. Anders ga ik zelf ten onder, ik mag niet wankelen, ik moet orde op zaken stellen. Ik begrijp hem,

maar ga hem niet achterna. (De tweede bewoner neemt ladder uit de steeg) Nu is het hier rustig geworden, maar wat moet ik beginnen als hem iets overkomt, als hij mij aangeeft, mijn adres opgeeft? Ik heb het risico genomen hem onderdak te geven. (De tweede bewoner komt aan met de ladder, hij plaatst ze tegen de gevel, de eerste bewoner beklimt de ladder en kruipt op het dak.) (Hallucinatie: het is alsof de eerste bewoner in de wereld van de tweede is gekomen, ja, dat hij plots de tweede bewoner is geworden...) Ik hoor hem roepen tot hier kan ik het horen, het dringt door de muren van de herbergen. Al zijn onverstaanbare slagzinnen, zijn hele onzinnige argumentatie. Hij is als een spook. Ik zie hem wankelen, hij wil naar buiten gaan en valt en blijft liggen alsof hij dood is. Er valt met hem niet te spreken. Hier! Het kruis dat hij bespuwde. Ik heb het van mijn moeder gekregen. Voor haar dood gaf ze me haar rozenkrans en dit koperen kruisbeeld, (Hij roept zijn overleden moeder op). Bewaar dit mijn zoon, er komen moeilijke jaren, tijden van verwarring en wanorde. God beware je, wees steeds rechtvaardig en goed voor de armen, geef en deel van je rijkdom en armoede. Maar je mag niet alleen leven, mijn zoon. Wees voorzichtig, kies je vrienden en heb steeds medelijden met de ongelukkigen. Toon steeds begrip voor de anderen, zelfs al doen ze je gruwen, al maken ze je misselijk. Schenk vreugde in het leven, trek een lijn naar de toekomst en volg deze tot op de dag van je dood. Er moet orde heersen in je kamer, vergeet dat niet! Er viel niet te kiezen in die moeilijke tijden van werkloosheid. Er restte mij enkel het uniform te dragen, te gehoorzamen aan de bevelen van hoeerhand, Dat was de oplossing voor mensen van mijn afkomst; die geen ambacht kenden en geen mogelijkheid tot studie kregen. IK heb geleerd wat orde betekent en bevel en tucht en regelmaat. Ik heb me zinvol onderworpen aan een vaste uurrooster, tot op heden, met de regelmaat van een klok. Tot hij kwam (wijst beschuldigend naar de tweede bewoner die beneden naast de ladder staat en grijnst). Nagel van mijn doodskist, mijn gesel. Maar ik zal geen hulp weigeren aan een mens in nood. Ik zal mijn plicht als mens niet verzaken. Voor het welzijn van de medemensen, voor ons aller rust! Ieder mens is, superieur en inferieur! (Hij daalt de ladder af omarming en erbarmen.) Tweede Bewoner Hoe voel je je? Eerste Bewoner Beter, veel beter!

SCÈNE DRIE : EEN GEZELLIGE AVOND

(De tweede bewoner legt de ladder in de steeg. Hij gaat het huisje binnen op verzoek van de eerste bewoner.)

Eerste Bewoner Ga naar binnen, ga zitten, eet wat, drink wat! (Hij steekt de kaarsen aan, brengt brood, zet een fles op tafel.) Tweede Bewoner Ik heb geen honger, ik heb geen dorst. (Maar hij bijt in het brood en zet de fles aan zijn mond.)

Eerste Bewoner Ik weet waar je geweest bent. Tweede Bewoner Ik ben in de wachtzaal gebleven tot er niemand meer was, tot niemand meer kon blijven, tot de verwarming gedoofd werd en iedereen zich naar de uitgang sleepte, daar waar het nog kouder is. Eerste Bewoner Ze hebben je verjaagd, je van de bank geschopt, omdat je geen reiskaartje had.

Tweede Bewoner Maar ik wou ook vertrekken, zoals alle andere reizigers, maar het was te laat en te vroeg: ze schopten iedereen van de bank, ik kreeg hun laarzen in mijn maag, maar ik verroerde niet, ze kregen me eerst niet van mijn plaats, ik klemde me vast aan de bank en iedereen keek naar mij en vroeg zich af hoe het

mogelijk was dat ze me er niet konden uitgooien, maar toen kwamen er nog anderen, ik vloekte naar hun uniformen, kwam alléén recht en ging weg.

Eerste Bewoner Ze hebben je gewond, zoals gisteren, toen je smeekte om wat tabak, je kreeg de bank voor jou alleen omdat niemand naast jouw wou gaan zitten. Tweede Bewoner Ik had peukjes opgeraapt, de reizigers verstonden mij niet. Het waren vreemdelingen, ze spraken een andere taal. (Neemt slok uit de fles) Ik zweer je dat ik nooit meer zal drinken.

Eerste Bewoner Morgen gaan we samen naar het zanggenootschap. Je hebt een mooie stem gehad, maar je wou nooit met me zingen. (Wijst naar het schilderij, een oorlogstafereel) Zie je dat schilderij ? Tweede Bewoner Ja.

Eerste Bewoner Weet je wat dat betekent ? Tweede Bewoner Nee. Eerste Bewoner Kijk, hoe deze militaire schilder, een onbekende meester, de intocht van het leger heeft geschilderd, hij, getuige van de overwinning na het bloedbad Ín huizen, kelders, openbare pleinen, na de gevechten met de blanke bajonet, met het blote mes, tot de laatste kogel, tot de laatste penseeltrek, meesterlijk, heroïsch. Al deze taferelen van macht en heraldiek moeten ons eerbied inboezemen. Hoor de trommels en trompetten, de slag van de laarzen, de dreun van de mars en de liederen, de liederen... Tweede Bewoner Ik ken geen liederen. Eerste Bewoner Dan moet je er leren. Wij zullen samen een oplossing zoeken. Neem het woordenboek! Verbeterend esperanto, horizontaal in tien letters ? (De tweede herhaalt het) Gemene vrouw in vier letters: wijf. Schaker van Helena: Paris. Stekelig dier, vier letters: Egel. Zuur op alcohol, vijf letters? Lentemaand in drie letters: mei. (de kaarsen worden gedoofd) Tweede Bewoner Ik zag vandaag een heer die een bankbiljet verloor ! Eerste Bewoner En dan ? (pauze) Tweede Bewoner Ik heb hem vandaag ontmoet. Eerste Bewoner Wie ? Tweede Bewoner Hij moest bij de direkteur komen.

Eerste Bewoner En dan ?

Tweede Bewoner Ik was vandaag op het

kerkhof en hoorde fluisterende stemmen.

Eerste Bewoner Genoeg.

Tweede Bewoner Ik was vandaag op het

kerkhof en heb fluisterende stemmen gehoord.

Eerste Bewoner En een stem uit een graf zei

Bobok,

Tweede Bewoner Bobok ?

TUSSENSCENE: GELDINZAMELING

(De eerste bewoner geeft een schoteltje aan de tweede. Deze kijkt hem aan vol onbegrip en reeds met een zekere schaamte. Hij is onwillig en wordt door de eerste bewoner buiten geduwd, bij de mensen.)

Eerste Bewoner Kom, wij hebben nog werk ! Tweede Bewoner Wat wil je nu met mij doen ? Eerste Bewoner Kom, je moet niet bang zijn, het duurt niet lang. Je hebt toch geld nodig, je zal er krijgen ! (tot publiek) "Kijk naar hem, hij durft jullie niets vragen, geen cent en toch is hij arm. Kijk hoe achterdochtig hij is, hoe hij om zich heen kijkt en angst heeft van ieder woord dat jullie zouden kunnen zeggen -- het zou eens over hem kunnen gaan. Geef hem wat je wil en vraag je af hoe hij zich voelt als je hem iets geeft. Het is toch duidelijk dat een arm mens minder is dan een vod en dat hij geen achting van een ander kan verlangen, wat ze er ook in de boeken over schrijven, al die klodderaars! Bij een arm mens moet alles van buiten af te zien zijn, hij mag niets diep-verborgens hebben,



geen trots of eerzucht --dat dulden de mensen niet! Kijk naar hem en geef hem wat. Hij schaamt zich als een meisje dat zich voor het eerst uitkleedt ten aanschouwe van andere mensen. Geef hem een aalmoes, het is voor een goed werk! Het is voor een spektakel!" Tegenwoordig wordt liefdadigheid op een vreemde manier bewezen of misschien is het ook altijd wel zo geweest, wie weet! (De tweede bewoner trekt zich uit schaamte terug alsof hij zijn naaktheid wou onttrekken aan de blikken van de anderen.)

SCENE VIER: VERNIELING

PIJN EN

(De tweede bewoner ligt voor de deur, hij drinkt uit een kruik, speelt met een snoer. De eerste bewoner maakt zich klaar voor de nacht.) Eerste Bewoner Sta op. Kruip op het bed! Tweede Bewoner Laat me liggen, mijn lichaam doet overal pijn.

Eerste Bewoner Waar hebben ze je geslagen? Tweede Bewoner In "De Toevlucht" waar iedereen zich klaar maakte voor de nacht, waar iedereen door een hond gebeten is, waar een bultige dwerg uitzinnig en in helse vreugde de gordijnen in brand stak. Iedereen is er gebeten door een hond en ze laten hun been, hun arm, hun buik zien. Een dik wijf was er aan het zeuren over schadevergoeding voor de geleden pijn. Haar eigen hondje blafte en jankte onder haar stoel, bang voor de rode gezichten van de drinkers. Ken je "De Toevlucht" niet ? Eerste Bewoner Het is een herberg waar men de nacht wil doorbrengen, je hebt het me honderd maal verteld en beschreven, men zoekt er de beste plaats uit op stoelen en tafels of op de grond. Men maakt er ruzie om een kleinigheid.

Tweede Bewoner Iedereen is er door een

razende hond gebeten !

Eerste Bewoner Ik zal je wonden verzorgen.

Tweede Bewoner Ik heb een kamer gezocht

maar niemand wou er mij een geven, ze joegen

me weg van de kachel, je stinkt, zegden ze !

Eerste Bewoner Je moet wat eten !

Tweede Bewoner Ik wil in de warmte blijven,

zolang ik kan.

Eerste Bewoner Eet dan toch! (Zet een kop voor zijn neus)

Tweede Bewoner (In de kelder gevallen.

Hallucinatie. Hij komt uit de kelder.) De opstand der dieren zal verschrikkelijk zijn, onder de ogen van al de eters. Hun lippen zullen pijnlijk vertrekken, als de vissen op de witte borden weer levend worden, naar de vensters zwemmen, in de lucht vliegen, samenscholen boven de kaaien als gevaarlijke, getande vogels en numeriek gewapend duiken naar al die eters, dikbuikig of schraal, slokkerig of traag verterend. De paarden zullen de deuren instampen. De stieren, runderen en varkens zullen over de stenen rollen en alle voorbijgangers versmachten onder hun zware schoften. Hoeven en horens zullen de ruggen doorboren, de buiken doorsteken. Uit de putten en riolen kruipen schorpioenen, reuzeschildpadden duwen tegen de wand van de lucht als tegen een blok ijs. De opstand komt uit het water en uit de lucht in duik, in vlucht, met krammen en tandebekken. De opstand is de zee en de lucht, de ontelbare verzamelplaats van heilbot tot wulk, met de mooie meisjes, de robaard, de zonnevis, de grieten en uilen en alle andere vissen en alle andere dieren... Eerste Bewoner Eet, zeg ik je ! (Met gesloten ogen geeft hij een schotel aan de eerste bewoner.) Blijf rustig !

Tweede Bewoner Ik hijg nog, (Neemt geld uit koffertje)

Eerste Bewoner Je bent hier bij mij thuis, dat weet je toch !

Tweede Bewoner Ik ga weer de straat op.

Eerste Bewoner Eet langzaam.

Tweede Bewoner Ik heb dorst, ik brand van

binnen.

Eerste Bewoner Hou je in bedwang. Tweede Bewoner (Gooit de schotel op de vloer aan stukken.) Stijgerende paarden, slaande hoeven. (Hij neemt de geranium van de vensterbank.)

Eerste Bewoner Kom tot rust, adem langzaam, regelmatig! Ik zal de duivel uit jou drijven, ik zal je dopen. Sluit de deur ! (De tweede bewoner sluit de deur, maar van de buitenkant) Zie je nu wel, je sluit jezelf buiten. Tweede Bewoner Ik rook, de geuren van de keuken, ik voelde de rijke tapijt (Hij verdwijnt wankelend met de geranium als een relikwie, hij spuwt naar het publiek en verdwijnt in de steeg.)

SCÈNE VIJF : MONOLOOG VAN DE EENZAME BEWONER

(De eerste bewoner leest de bijbel, mijmering.) "Daar zullen zij hun zwaarden tot ploegscharen maken en hun spiezen tot sikkels, want er zal geen volk meer tegen een ander opstaan en in het vervolg nog oorlogsvoering leren." (Profeet Isaïas, 1)

Waarvoor zouden wij gevochten hebben? Om een beter leven te leiden, om te kunnen leven op een menselijke, waardige wijze. Het leven is weldaad, maar ten koste van welke strijd... "Heft gij uw handen omhoog. Ik sluit mijn ogen voor u. En luister niet eens, hoeveel gij ook bidt: was U eerst en word rein ! Weg Uw boosheid uit mijn ogen; Houdt op met kwaad, leert het goede doen, behartigt het recht en helpt de verdrukten. Geeft de wees wat hem toekomt, neemt het voor de weduwe op. Komt, dan maken wij er met elkander een eind aan. Spreekt Jahweh! Al zijn Uw zonden als scharlaken, ze zullen wit zijn als sneeuw, of rood als purper, ze zullen blank zijn als wol. Zo gij gewillig zijt en gehoorzaam, zult gij het vette der aarde genieten: maar zo gij blijft weigeren, en u verzetten, zal het zwaard u verslinden, zegt Jahwehs mond." (Hij sluit het boek en neemt een koffertje, opent het en telt het geld dat erin ligt.)

SCÈNE ZES : VERJAGEN EN VERGIFFENIS SCHENKEN

(Voor het huis)

Eerste Bewoner Scheer je weg, dief. (Hij geeft hem een duw zodat hij op de grond valt.) Ik wil je nooit meer zien. (Hij wil de geranium uit de andere zijn handen rukken, maar die laat niet los.) Geef die geranium hier. Met jou heb ik niks meer te maken. Uit mijn ogen, monster (Hij sleept hem over de vloer.), met je smerige handen, je rottend lijf, je schuimende lippen, je bent een kwal, een stinkdier, een adder, een worm. (De eerste bewoner gaat de trap op.) Tweede Bewoner Ja, ik ben een hond, een monster, een kwal, een mier, een worm, maar ik had je nodig. Hij had me opgenomen als een



zoon, als een vriend; door je grootmoedigheid, door je menslievendheid, uit liefde zoals je zei. Eerste Bewoner Ga weg! Het is toch hopeloos. En zet die bloem op de vensterbank! (enkele seconden stilte)

Tweede Bewoner Ik had deze bloem voor jou meegebracht, ik schenk ze je. Hier, ik geef ze aan jou. (De deur gaat open.) Eerste Bewoner Je hebt je verstand verzopen. Zolang je in kroegen kunt blijven hoor ik niets van jou, maar als je moe en hongerig bent of gewond of ziek of doorzopen en opgejaagd door anderen, dan kom je terug of ik vind je stijf bevroren voor mijn deur. En iedereen komt voorbij en zegt: is dat die vriend van die heer die hier woont, is dat geen schande, is dat niet onmenselijk!

Tweede Bewoner Niemand bekommert zich om ons, wij leven hier onbekend en onbemind. Eerste Bewoner Ik vergeef je wat je mij hebt aangedaan, maar ga nu weg ! Tweede Bewoner Jij zoekt een toevlucht in de wierook van gedachten en gebeden, in de boeken, in de woorden, maar ik wil enkel in de warmte blijven. Jij kunt dat niet begrijpen, in jouw huis kan geen kreet doordringen, binnen is het doodstil. Jij luistert enkel naar je eigen stem, vervreemd van alle anderen heers jij in je kamer als een gigantisch insekt, vanuit je kamer bestuur jij de wereld en aanschouw je de veldslag van je verleden. Je gaat naar zangverenigingen, je hebt een god, maar wie ontmoet je, wie ?

Eerste Bewoner Ik vergeef je alles, omdat ik alles vergeven kan, je wanorde, je vervloekingen, je heidense waanzin, je haat tegen het gezag, ik vergeef je dat allemaal want je gaat ten gronde aan jezelf.

Tweede Bewoner Ik schijt op je vergiffenis, ik spuw op jouw god.

Eerste Bewoner Ik heb niet gehoord wat je zei. Ga weg ! En kom nooit meer terug. (Het huis wordt afgesloten.)

SCÈNE ZEVEN : DE DOOD

(Bonst op de deur.)

Tweede Bewoner Doe open, ik ben het ! Eerste Bewoner Wat wil je nog meer ? Heb je me nog niet genoeg bestolen, waarom kan ik niet van je afgeraken? Heb je misschien wroeging? Waarom durf je me niet aankijken?

Verdwijn ! Kijk zo niet als een hond. Durf je niet weg gaan ? Ben je bang ? Tweede Bewoner Ik weet het niet, maar plotseling stond ik voor je huis, in deze buurt, met zijn eigen stemmen en geuren. Ik bleef lang kijken naar al die andere bewoners, hoe ze komen en gaan, ik hoor de sleutels in de sloten knarsen, ik hoor hun voetstappen. Eerste Bewoner Wat wil je nu ? Tweede Bewoner Ik weet het niet. Ik wil nergens heen.

Eerste Bewoner Nu zie je zelf wat er van jou

geworden is! Wat een schande !

Tweede Bewoner De schande is voor mij.

Eerste Bewoner Ik schaam me nu omdat ik je

vervloekt heb, je was als een duivel in mijn

ogen, als een sater, als een parasiet die in mijn

kamer woekerde. Kom binnen.

Tweede Bewoner Ik wil nooit meer weg gaan.

Eerste Bewoner Waarom zegje dat? Wat is er

met jou aan de hand ?

Tweede Bewoner Weet je ?

Eerste Bewoner Wat ?

Tweede Bewoner Och, niets.

Eerste Bewoner Eet. Ik ben je vriend toch.

Tweede Bewoner Ik wil niet meer eten.

Eerste Bewoner Zo zal je niet lang meer leven.

Tweede Bewoner Jij weet alles.

Eerste Bewoner Ga in bed liggen.

Tweede Bewoner Waar moet dat met ons heen?

Wij wachten en wachten.

Eerste Bewoner Heb je het niet goed? Dan kan

ik er ook niks aan verhelpen.

Tweede Bewoner Jij hebt het goed, spaarzaam,

alléén, geordend, jij bent geduldig, je vergeet en

vergeeft, je gaat de straat niet op, je wandelt in

een tuin, blind.

Eerste Bewoner Ik weet ook wat er omgaat in de verborgen kamers.

Tweede Bewoner Daar groeit de onrust, daar in de donkerste hoeken waar geen zon bij kan, broeit het, het begint bij de vernedering. Eerste Bewoner Ik kan het mij voorstellen en daarom beoefen ik de naastenliefde, deel ik alles met jou.

Tweede Bewoner Voor alles heb jij een passend antwoord, maar weet dat ellende onbeschrijflijk is, ondergronds, iedereen schaamt er zich over, maar zij, de ellendigen, komen talrijker dan ooit iemand kon vermoeden de straat bevolken, hun stemmen groeien en barsten van geweld, zij kunnen nergens heen en breken de orde. Eerste Bewoner Met hen komen andere

machthebbers, nog wreder diktaturen, nog een bloediger bewind, zo zullen zij ontaarden. Tweede Bewoner Zij zullen herbeginnen, een nieuwe opstand, het is nooit ten einde. Eerste Bewoner Ze worden bedrogen door hun eigen mensen.

Tweede Bewoner Het is lente.

Eerste Bewoner Het leven zal nooit een feest

zijn, vergeet het niet !

Tweede Bewoner Dit moet het paradijs zijn, wij hebben niets anders in deze korte tijdspanne. (Lange stilte)

Eerste Bewoner Wat gebeurt er? Voel je je niet goed? Kan ik je helpen ? (lange stilte) Tweede Bewoner Zo heb je jezelf in slaap gewiegd.

Eerste Bewoner Slaap je al? Hoor je me nog? Je hebt het zo koud. (Heeft hem aangeraakt.) Ik zal je met mijn eigen lichaam verwarmen. Waarom heb je het zo koud? Word wakker! Waarom lig je zo stil? Ik voel je adem zelfs niet meer. (Hij betast het levenloze lichaam) Geef me een antwoord! Geef me toch een antwoord. (Schreeuwt, uitzinnig, waanzinnig, slaat op de deur.) 30 sec. muziek (cfr. begin)

EPILOOG

(Leest droevig het slot van de brief van Makar aan Warenka voor het open venster.) "Zelf zie ik heus wei in dat ik diep gezonken ben en wat het verschrikkelijkste is: mijn zelfrespekt ben ik verloren, maar ach, het moest zeker zo zijn, dat was mijn lot en het lot ontloop je niet, dat weet je zelf. Zo, dat was dan het uitvoerige relaas van mijn ongeluk en rampspoed, Warenka, zoals je ziet zijn het dingen die ik maar gauw vergeten moet. Ik voel me niet goed, vrouwtje, van al mijn opgewektheid is niets meer over. Ik eindig in de hoop dat je verzekerd bent van mijn aanhankelijkheid, liefde en hoogachting, Warwara Aleksejewna, en verblijf, je gewilligste dienaar, Makar Dewoesjkin." (Hij sluit het boek, blaast alle kaarsen uit en sluit het huis.)

EINDE

De vreemden,

ze zwerven, Hun haven is niet hier,

hun stemmen gonzen tot psalmen, Hun liefde was bedreven,

in kort oponthoud, rechtstaand, Halfliggend, in voertuig.

De vreemden,

ze werden geslagen, Hun gezichten geramd en verwoest. De vreemden,

ze reizen,

Trekken kleurlijnen in het planetarium. De vreemden,

ze vertrokken Tot een handvol stof.

Bert Verm

Uit: Aantekeningen in de Wachtzaal (1968)

NIMF, KIND, GITANE

in zachte berm, blootvoets waar voertuigen de lucht slikken met open dieremuilen.

Caritas, een kamion

met lijken en gewonden gevuld,

raakt klem, slaat stuurloos.

nimf, kind, gitane wier adem zacht het gras beroert, de koude slaat om haar lichaam, handen vatten haar overal.

een trieste glim op haar gezicht, nimf, kind, gitane zwervende, vrije vogel die opbrandt in de zon.

Bert Verminnen

Volledig artikel als PDF

Auteur Bert Verminnen

Publicatie Etcetera, 1984-07, jaargang 2, nummer 7, p. 41-44

Trefwoorden bewonertweedeeerstemijnwarenka

Namen AllerhoogsteArme MensenBert VermBewoner AutomatischBewoner BobokBewoner DaarBewoner De morgenBewoner De schandeBewoner DitBewoner HijBewoner HoeBewoner IedereenBewoner InBewoner JaBewoner JijBewoner LaatBewoner MaarBewoner NeeBewoner NiemandBewoner OchBewoner OpstandBewoner VoorBewoner WijBewoner ZijDe ToevluchtDer Tod und das MädchenEerste Eerste Bewoner BeterEerste Bewoner DanEerste Bewoner DoeEerste Bewoner EetEerste Bewoner EnEerste Bewoner GaEerste Bewoner GenoegEerste Bewoner HebEerste Bewoner HetEerste Bewoner HouEerste Bewoner IkEerste Bewoner JeEerste Bewoner KijkEerste Bewoner KomEerste Bewoner MetEerste Bewoner MorgenEerste Bewoner NuEerste Bewoner ScheerEerste Bewoner Sint PetersburgEerste Bewoner SlaapEerste Bewoner StaEerste Bewoner WaanzinEerste Bewoner WaaromEerste Bewoner WatEerste Bewoner WeetEerste Bewoner WieEerste Bewoner ZeEerste Bewoner ZoEgelFranz SchubertGemeneGodJahwehJetteJules LahayestraatKINDLieve WarenkaLogica vanMakar Dewoesjkin aan WarenkaMakar aan WarenkaPatershot te GentSchaker van HelenaTweede Bewoner IkTweede Bewoner RuimteTweede Bewoner ZoWachtzaalWarwara AleksejewnaWeg Uw


Development and design by LETTERWERK