DE 50 JAREN VAN DE HEREN CLAUS

Is veelzijdigheid een gave of een vloek ? Dient de beoefenaar van uiteenlopende genres, de aanhanger van vele stijlen, als een kameleon resp. een literaire duizendpoot te worden gekenschetst ?

Is Hugo Claus een minder groot kunstenaar omdat hij nu al meer dan dertig jaar grasduint in de artistieke tuinen, nu eens bekommerd om klassiek toneel, dan om persiflerende verzen, in de weer met penseel en tekenkrijt, dan wel een oorlogsfilm regisserend, midderwijl een reeks van romans producerend die volks, dan weer mytisch geïnspireerd zijn; is het terecht dat men betreurt dat Claus, eens wonderkind, altijd «enfant terrible» niet dat hecht doortimmerde oeuvre heeft voortgebracht, dat onmiskenbaar zijn stempel zou dragen.

Of is het niet juist zijn waarmerk en zijn verdienste, dat hij steeds weer verrast en verbaast, en onverwacht uit de hoek komt ? Wie had, nu hij vijftig wordt(op 5 april) van hem een reusachtige tentoonstelling verwacht van schilderijen, tekeningen, gouaches ? Ze openbaart alweer twaalf manieren en dertien stijlen. Hij blijft natuurlijk dichten, vorig jaar «De Wangebeden» dit jaar «Zwart», een bundel bij werk van zijn vroeger Cobravrienden Appel en Alechinsky. Eerlang verschijnt zijn nieuwe roman «Het Verdriet van België» Onstuitbaar gaat hij door, een kunstenaar zoals ze heden niet meer gemaakt worden. Over zijn vele aktiviteiten verslagen op de Kunst krant, en over de vraag wie er achter de diverse Clausen schuilt een gesprek met Jos De Man.

Mij valt telkens weer op dat je zelf niet zo nadrukkelijk aanwezig bent in je werk.

Claus: «Mijn ego interesseert me niet. Ik behoor niet tot degenen die graven naar hun eigen identiteit. Mijn identiteit verspreidt zich over de voorwerpen die ik maak. Pas na afloop, als ik 92 zal zijn, zal er wellicht een jonge licenciaat in de letteren langskomen en zeggen: het was zo iemand. Ikzelf moet dat niet bepalen. Ik wil de vrijheid behouden om volgende week, of volgend jaar weer heel iemand anders te zijn. Ik ben zoveel mensen, zoals iedereen zoveel mensen is. Maar die komen nooit aan bod, die worden onderdrukt of gesublimeerd in één soort mens. En dat wil ik niet, Ik wil leven geven aan alle impulsen die mij beheersen.»

Heel veel verschillende dingen doen, is dat niet schermen optrekken, om je niet te hoeven blootgeven ?

Claus: «Dat geloof ik absoluut niet. 't Is geen beveiliging, geen afweer.

Ik ben niet interessant, omdat ik geen ion verschil van mijn buurman. Alleen verschilt de aandacht die ik heb, en het talent om dingen weer te geven.»

En de schaamte dan, waarvan wel vaker sprake?

Claus: «Die heb ik gemeen met iedereen.

Naar gelang het voorwerp dat ik aan 't maken ben, eist dat ik mij of meer van die schaamte vrijlaat, gebruik ik die ook. Maar ik voel me niet gedreven om, zoals bv. van het reve, barrières van mezelf te overwinnen, barrières van schaamte, om tot een onbekende grootheid te komen. die X, die ik dan zou zijn. Daar geloof ik niet in. Ik geloof in een bepaalde gevoeligheid, die ik gemeen heb met iedereen, en die zich over heel veel domeinen kan uitstrekken.

Ik moet het hebben van die gevoeligheid, van die aandacht en niet van dat gericht zijn op dat ene, unieke, van het boren met een laserstraal naar die ene mens. Ik geloof niet dat ik een mens ben in de zin van een entiteit. Ik geloof niet dat dat bestaat. Ik ben een versnipperd, vlotterig, fragmentarisch iets, waarvan ik dan ook alleen maar snippertjes kan vatten. . Maar dan vatten niet alleen in psychologische zin maar ook in artistieke zin, met diverse middelen. En die middelen gebieden dan ook de graad van waarheid die dat zou kunnen reveleren. Het klinkt wat ingewikkeld maar ik heb daar, ja, een vrij helder beeld van.

Ik kan weten wat ik ben, tot op heden, als ik de hele gamma overschouw van de dingen die ik gemaakt heb. Ik weet niet wat ik morgen zal zijn. Ik ben een labiel, hangend iets. wat tot vandaag toe bepaalde karakteristieken vertoond heeft maar waarvan ik zeker weet dat volgende week al die karakteristieken kunnen verdraaid, beïnvloed worden omdat ik a) verliefd wordt, b) in een keer een ander inzicht krijg in mijn werk.

Het verdwijnen van de mens, als welomschreven, met vaste contouren, dat is een van de interessantste dingen van de jongste twintig jaar. Vroeger wist je precies wat een mens was, dat was iemand met goede en kwade karaktertrekken, een welbepaald gedragspatroon. En dit begrip is aan verdwijnen.»

De gedroomde Geeraerts

Is je werk, met zijn vele wisselingen van stijlen, genres, themata, en inspiraties, niet enigszins vrijblijvend ?

Claus: «Nee, helmaal niet vrijblijvend, net zo min vrijblijvend als iemand die zich met hart en ziel uitstort in zijn werk. Een voorbeeld. Iemand als Geeraerts denkt: ik schrijf uit mezelf. Ik vertel wat er mij gebeurt, en met mijn vrouw, mijn maîtresse, met Kongo, ik geef zo direkt mogelijk verslag van mijn ziel. Dat is de grootste wensdroom die bestaat, want dat is niet zo. Hij maakt een konstruktie, waarbij de echte Geeraerts zich afsplitst in een gedroomde Geeraerts. Dat is een even grote luchtbal als bij ne man zoals ik, die konstrukties maakt, waarbij het ego op de achtergrond blijft. En het is ook niet de taak van de kunst om de echte Claus naar voren te brengen. De schilderijen van Rembrandt tonen niet de echte Rembrandt. Die tonen een kompositie me teen bepaalde lichtinval, en daarin soms een aantal aanduidingen van psychologische aard maar dat geheel vertelt niets over de echte Rembrandt. Het enige wat je daarin kan zien is een spiegel waarin de romantische zich terugvindt, of de technische mens, of de wanhopige. Die vinden zich daar allemaal in terug.»

De werken van Claus vertellen weinig over de echte Claus, daar ging ik van uit.

Claus: «Ja, dat ben ik helemaal met je eens. Maar mijn stelling is dat de grootste kunstwerken wel wat vertellen over de maker, maar dat ze de echte maker nooit zullen reveleren.

Er zijn tendenzen bij schrijvers; de ene vertelt min de andere meer over zijn zieleleven. Maar er zijn hele beschavingen, de Chinese de Middeleeuws, die absoluut niets vertellen over de maker. Het maken, verbonden aan het ego, dat is een heel recent begrip, dat stamt uit het begin van de Romantiek. Als de mens God loslaat en zijn relatie tot God en dat hij vindt dat hij inderdaad zelf ook iemand is, in de miljoenen jaren van de planeet is dat een peuleschil, 't is de laatste twee-, driehonderd jaar. En, 't is bijna een modeverschijnsel, als de hoola-hoop. Vandaar ook mijn liefde voor de hele Chinese schilderkunst, waar de maker nauwelijks aanwezig is. Dat is bijna een graad van beleefdheid, en van hoffelijkheid, die mij aanspreekt. En ik haat de explosies van de mensen die vinden dat ze je moeten belasten met de staat van hun darmen en zieleleven, en wat ze met mama hebben meegemaakt. Dat hebben we allemaal meegemaakt, dat is iets wat vooropgesteld is.»

Een doos marqueterie

Chinese distantie is ongetwijfeld prachtig. Maar Claus is eerder een lichtgeraakt persoon.

Claus: «Jazeker. Afstandelijk te zijn is mijn verlangen. Toch geef ik ook toe aan mijn ergernis, aan mijn walg, aan mijn tendresse natuurlijk.

Maar ik merk soms dat gedichten mis zijn, fout, omdat ze daaraan te veel toegeven. Omdat ze niet de wisselwerking vertonen tussen mijn impuls en wat er voor andere raadselachtige dingen zijn. Om een vreselijk woord te gebruiken, het meervoudig uitlegbare van een kunstwerk, dat is wat voorop moet staan. Maar dat snap men niet zo. Vandaar dat in de benadering van wat ik doe, men zich vastklampt aan bepaalde facetten. In de hele variëteit van wat ik aanbied, grijpt men naar de meest herkenbare dingen, terwijl men niet ziet hoe bv. een realistisch toneelstuk evenzeer gekunsteld is als mijn meest hermetische symbolistische dingen. In «Vrijdag» zegt de vrouw tegen Georges: «Je had ook water in de wijn moeten doen.» Dat hele stuk is gekunsteld als een doos marqueterie. Dat water in de wijn komt precies op 't moment waar dat ook in de mis voorkomt. Op een bepaald moment nemen ze drie glaasjes en zeggen Santé, Santé, Santé. Dus: Sanctus, Sanctus. Sanctus.

Het hele stuk is daarop gebaseerd. Geen hond die dat ooit gezien heeft. Men zegt: 't is een volksstuk, uit het leven gegrepen. Daar gaat het helemaal niet om. 't Gaat om die struktuur die zich bedient van deze volkse middelen. En vlak na «Vrijdag» heb ik een ander stuk geschreven, dat bijna in alexandrijnen gesteld is. heel verstandelijk hermetisch. Maar 't is in wezen hetzelfde procédé.»

En daarom ben ik modern, omdat ik de versplinterde, versnipperde hedendaagse psyche, weergeef met versplinterde versnipperde middelen.» Die versplintering is niet van vandaag. Het menselijk brein is een doldraaiende computer. Er zijn zoveel schakelingen en zijsprongen mogelijk, dat hoe meer je nadenkt, hoe minder je begrijpt.

«Claus: «Maar ik geloof dat er een progressie is in het doldraaien.»

Ja, naarmate de informatiestroom intenser wordt. Je krijgt veel te veel te verwerken.

Claus: «Precies. Men moet aannemen dat de Middeleeuwse mens niet onderhevig was aan dat bombardement van sensaties, wat ons overvalt. Misschien had hij ook wel intense sensaties, de zon op de akker, het woord van de priester, maar in elk geval ontbrak de hoeveelheid en de snelheid van opeenvolging van de sensaties.

En de verwarring. De Middeleeuwse wereld was veel strakker geordend.

Claus: «En die verwarring geef ik weer door voortdurend van middelen te veranderen en binnen elk medium, binnen elk genre ook nog een keer van stijl te veranderen. Dat is mijn reflektie op wat ik, als een spons opneem van de wereld. Ik besta uit doorlopende informatie. Dus verander ik.»

Zijn er dan geen konstanten ?

Claus: «Ik heb wel zelfbepaald: dit zullen mijn konstanten zijn. Het zijn emotionele dingen die ik vervormd heb tot bijna morele standpunten. Zo heb ik bepaalde vaste opvattingen over geld. Ik wil geen geld op de bank dat rente opbrengt. Dat vind ik haast zonde. Ik verbind dat met een bijna sentimenteel begrepen begrip 'Usura, woeker. Dat komt uit een gedicht dat ik gelezen heb toen ik 17 was, van Ezra Pound, en dat ging over die Usura. Dat heeft toen een verpletterende indruk op me gemaakt.»

Vind je dat nu ter plekke uit ?

Claus: «O nee, ik kan je het gedicht laten zien. Schitterend gedicht. 't Zelfde heb ik gehad, dat zijn dus mijn mentors op jeugdige leeftijd, met Breton, «L'Amour fou.»

Dat is ook een begrip voor mij, een konstante in mijn leven. 't Is de verre ster, de onmogelijke planeet. En de drie begrippen zijn: liefde, poëzie, en revolutie. Dat zijn mijn konstanten, die mij bezighouden. Met alle variaties daarvan. Als ik zeg poezie bedoel ik niet versjes, ik bedoel alles wat de sensibiliteit verandert, verhevigt. Revolutie, daarmee bedoel ik alles wat niet tevreden is met de staat waarin de wereld zich bevindt.

Ben je voortdurend ontevreden over alles en nog wat ?

Claus: «'t Is niet zo dat ik me als een scherprechter ga opstellen. Maar ik ben natuurlijk wel uitermate teleurgesteld en geïrriteerd en geërgerd, vanaf het moment dat ik opsta en de straat opga. Eén doorlopend gevoel van woede. Als ik de slaafsheid merk van mensen, of de hebberigheid, het gebrek aan generositeit, in soms alleen maar het goeiedag zeggen. Dat ik denk, is dit een civilisatie die maakt dat men zich zo gedraagt. Ik word erdoor gekneusd. Vandaar dat ik niet zoveel buitenkom.»

Boeddha

Je beoefent karate

Claus: «Tot voor twee maanden, drie keer in de week. Ik voel het in al mijn spieren en gewrichten dat ik nu stil lig. Karate, dat doe ik omdat ik van nature onwaarschijnlijk lui ben. Het liefste lig of zit ik. Ik haat elke beweging. Ik geloof niet in de gezonde geest in het gezonde lichaam. Althans niet voor mij. Ik funktioneer het best als ik zit, en inneem. Het is niet voor niks dat Boeddha dik was. Maar ik moet me daartegen verzetten, vind ik. Als ik helemaal niets zou doen, woog ik 240 kg. Dus ik ga tennis spelen, en ik beoefen karate omdat het een sport is die het meeste van je eist.

Waarom wil je dat eigenlijk weten?

Omdat het een vechtsport is. Je zou kunnen fietsen of trimmen.

Claus: «Nee, maar dat is me te slap.»

En je hebt geen tegenstander.

Claus: «Ja, en daarom tennis ik ook. Ik moet een spelletje doen. Ik moet een andere hebben waartegen ik kan reageren. Agressie kwijtraken.»

Hij kan niet tegen zijn verlies, zeggen ze.

Claus: «Dat is ook zo. Ik ren me het vuur uit de pantoffels om te winnen bij tennis. Dat heb ik alleen maar in het domein van sport en spel. In het andere leven heb ik dat niet. Ik heb alleen maar waardering en bewondering voor mensen die dingen beter doen dan ik.»

Verwacht je zelf bewondering?

Claus: «Niet meer. Ik heb nu geleerd, na zoveel jaren, niets meer te verwachten. Vroeger, als ik een boek had gepubliceerd, waaraan ik twee jaar had gewerkt. dan verwachtte ik, als ik een vriend tegenkwam, dat hij mij daar iets over zei. Ik heb dat gevoel nog altijd. Maar ik heb geleerd ermee te leven dat men niet reageert. Je weet dat je het bakvisachtige verlangen naar respons niet meer moet zitten koesteren.»

Is dat volwassenheid ?

Claus: «Ach nee, ik ben dertien. Mensen hebben een bepaalde leeftijd. hun hele leven lang. Mijn boer Guido is zestien, zeventien. Ik ben net in de puberteit aangeland. Dat is de reële leeftijd. Alle meisjes zijn veertien.»

Houdt het fysisch verval je bezig ?

Claus: «De gedachte, door mijn uiterlijk te charmeren, heb ik opgegeven omstreeks mijn 25ste. Dat kan je op foto's zien. Ik woog 110 kg. En van dan af staat er geen maat op. Het totale laisser-aller is gevolgd, 't Is alleen maar puur voor het gemak dat ik niet totaal vadsig ben geworden. Want dat had me toch gehinderd in mijn bewegingen. Waarom zou ik me zorgen maken ?

Intelligente mooie vrouwen houden van dikke mannen.»

JOS DE MAN

'Claustrum' in Hasselt'

In het Cultureel Centrum van Hasselt wordt deze maand het tiende levenslustrum van Hugo Claus op waardige wijze gevierd aan de hand van tentoonstellingen, doorlopende projekties en voorstellingen van teater- en filmwerk. Dit «Claustrum» bevat onder andere een grootse retrospektieve van zijn plastisch œuvre.

Het is opmerkelijk dat we dit gebeuren danken aan het privé-initiatief van enkele mensen.

Dat niemand sant in eigen land is, wordt hier door de openbare instellingen nogmaals ten overvloede bewezen. Hoewel! Het Cultureel Centrum van Hasselt tekent mee voor de organisatie. Eigenaardig genoeg dus een tentoonstelling van plastisch werk van de man die in 1962 besloot niet meer tentoon te stellen.

Hugo Claus wil geëerd en geloofd worden.

Als kunstenaar ziet hij zelf ook wel wal er verkeerd is aan zijn werken. Aan kritiek heeft hij bijgevolg geen boodschap, maar andere mensen hebben dat wellicht wel en Claus hoeft dus niet meer verder te lezen. De werken van Claus hebben geen eenvormige maar wel een erg herkenbare stijl: ofwel Cobra, ofwel maniërisme, ofwel... Van Cobra zegt Claus zelf dal 90 pct. van die produkten waanzinnig slecht zijn en van het maniërisme weten we nog van de middelbare school dat fijnzinnig gezochte effekten in een dekoratief vernuftigheidsspel

voorrang hebben op klassiek evenwicht.

Dit laatste is echter niet eens slecht bedoeld: de trend om de hedendaagse kunst met pseudo diepzinnige termen een pseudo betekenis mee te geven, is meer dan ergerlijk. Dan liever een Claus die zijn publiek glimlachend laat meegenieten van zijn spielerei. Zoals gezegd weet hij zelf ook verrekt goed wat te denken over zijn werk: het zijn grillige, onverwachte vormen en beelden die onze geest weten te verstrooien of te prikkelen, niets meer maar ook niets minder. Geen mystiek geleuter bijgevolg: Claus' plastisch werk heeft geen inhoud, wat niet wegneemt dat het visueel toch erg boeiend is, zowel voor wat betreft zijn abstrakte als zijn figuratieve kreaties. Claus overdondert ons door zijn krioelen van stijlen: dit ondervangt immers elke kritiek. Er is altijd wel een werk dat qua uitvoering, perfektie en dergelijke, lijnrecht tegenover een los of losbandig werk staat, zodat zinnige kritiek onmogelijk is. Kritici die toch proberen het werk van Claus te bespreken, blijken dan ook uit te munten in dichterlijke onzinnigheid.

Het is dan ook te hopen dat de toeschouwer onbevangen naar het Cultureel Centrum in Hasselt trekt om te genieten van een Claus die — op de keper beschouwd — in zijn plastisch werk niet zo complex blijkt te zijn als in zijn letterkundig oeuvre.

Ondanks het feit dat alle werken voor Claus een persoonlijke herinneringswaarde hebben, worden ze toch te koop aangeboden, en dit tegen betaalbare prijzen, want tussen wens en werkelijkheid staan (belastings)wetten in de weg en praktische bezwaren.

Voor het Claustrum kan men dagelijks terecht in het Cultureel Centrum van Hasselt van 30 maart tot en met 18 april.

GERBRANDT VAN DER ELK

CLAUS TUSSEN

België is een land van apen en ik blijf hier alleen wonen omdat ik mij geen aap voel».

«De film «De Vijanden» was niet eens een low-budget-film. Dat was een no-budget-film».

«Ik schrijf misschien meer dan de anderen, maar dat is alleen omdat die anderen nog luier zijn dan ikzelf».

«Ik ben monogaam, maar dan een aantal keren achter elkaar».

«Een dichtbundel is één grote vuilbak waaruit iedereen kan pikken wat ie wil».

«Wij waren verstandig maar we moesten een beetje gek doen, nu zijn ze allen gek maar willen ze zeer verstandig doen».

«Laster niet zonder ernstige reden. Dus laster wel».

«Je kan je tegenover het koningshuis niet ironisch gaan doen, want ironie veronderstelt een bepaald geestelijk niveau».

«Over een minderwaardig soort literatuur zegt men dat het treinliteratuur is. Inderdaad, bij ons zijn zovele romans en gedichten geschreven door ambtenaren en bedienden die hun boeken dan ook in de trein geschreven hebben.»»

Deze uitspraken en citaten werden (uiteraard) bij elkaar gesprokkeld door Gerd de Ley. Hij is ook de samensteller van een omvangrijk interviewboek van Hugo Claus dat in september verschijnt bij uitgeverij Loeb en Van der Velden, Amsterdam. Het gaat om interviews uit de periode '60-'78, afgenomen door o.a. Fernand Auwera, Jos De Man, Piet Sterckx. Wim Zaal, Ben Bos, Marcel van Nieuwenborgh. Het boek wordt ook nog gestoffeerd met enige niet eerder in boekvorm gebundelde teksten van Claus (o.a. over zijn «censuurproces» in '78), een paar stukjes van L.P. Boon over Claus en een aantal van zijn uitspraken. Zo vb. deze over interviews: «Interviews? "t Is niet erg vriendelijk om te zeggen, maar eigenlijk is 't me om 't even, het kan me niet veel schelen. Maar ja de mensen kopen je boeken en als er dan iemand is die over mij iets aan die mensen wil vertellen, waarom zou ik dan niet de vriendelijkheid hebben een paar vragen te beantwoorden?»

P.K.

AANHALINGSTEKENS

Olie op het heilig vuur

De kerk brengt niet al haar schapen in de hemel en van de verloren zielen komt een deel (naast het vagevuur en de hel) in de literatuur terecht. En daar kan men rustig afrekenen met paters en nonnen. Onze Roomse Noorderburen zijn zelfs zo ongerust geworden dat zij een onderzoek instellen naar een nieuwe vorm van antipapisme. De «Wangebeden» van Hugo Claus zal wel olie op het heilig vuur zijn.

Vanaf de eerste cyclus gaat Claus de papen te lijf: «ik trap op jouw relieken, heiland». En God is maar een triest einde beschoren: «Geflambeerd ligt God voor gek. 'Priesters! breng het bestek'... De tweede cyclus draait rond het Jansenisme, dat verkondigde dat de genade van God zelf moest verdiend worden, maar dan kon de kerk — als kleinhandel tussenin (met aflaten) — niks meer opstrijken. De Jezuïeten wierpen hun geleerdheid in de schaal ter verdediging van Moeder de Kerk. En Claus geeft deze super-katholieken vulgaire vegen uit de pan; «een heel milde vorm van agressie tegenover wat de Kristenen zelf hebben uitgehaald» (Claus). De papenhaat is een konstante in zijn werk: «het komt met de seizoenen terug» stelde hij vast «en nu hoop ik weer gekalmeerd te zijn voor een tijdje». Wie ook gekalmeerd is, is André Demedts (Standaard) die zich n.a.v. deze bundel, afvroeg: waarom toch die ontluistering van alle waarden, waarom zo platvloers? Maar nog in hetzelfde artikel krijgt hij inzicht: «Mogelijk zal het antwoord op onze vragen luiden dat God van ieder soort zijn getal moet hebben, en wij het niet te zwaar op mogen nemen, daar het toch wegstuift als zand in de wind.» Een prachtige volzin, die Claus wel weer stof tot schelden geeft; als hij dat blijft doen, waait die God van Demedts misschien nog weg en blijft de poëzie van Claus bestaan. In de eerste twee cycli (en verder in «Drie Vlaamse Emblemata») verbaast Claus soms, amuseert hij dikwijls maar toch is hij pas in «Hecate» en «Het graf van Pernath» op zijn best. He show-element is dan vervaagd, ook wel omdat de tenia's (manvrouw, dood, vriendschap, poëzie) meer ernst opeisen. In «Hecate» herkennen we Claus t.o.v. de vrouw, hoe zijn eenzaamheid overblijft ondanks alles: «ook onder de deken bij jou, blijft mijn bek van ijzer». Verrijzen kan niet: «los van mijn vlezige kooi. los van mijn aardse ribben» want al vlug laat hij zich vallen: «hals over kop in mijn dagelijkse, hondse lach». Herkenbaar ook is de barokke stijl, het verhevigd taalgebruik dat me normaal vlug irriteert omdat barok nu eenmaal vlug verwatert tot ornament. Niet bij Claus echter bij wie deze vorm precies past met de sterk aardse, lichamelijke inhoud, In «Het graf van Pernath» herdenkt Claus de dood en de poezie van zijn vriend. In tegenstelling tot Vondel die «alles wat zich verspreidt» toch weer volkomen ziet worden in «God's glorieuze tijd», blijft Claus (samen met Pernath) trouw aan de aarde. Jij wist: «dat er geen rust is hier beneên, en ook geen moederland daarboven». Claus zoekt geen troost in (bij) geloof: «alleen dat je dwars door mijn armen viel, wil ik hopen en geloven». Deze laatste bundel van Claus is een ontroerende getuigenis van vriendschap voor Pernath, voor zijn poëzie, voor zijn «stuntelige retoriek». Claus, vijftig jaar, — wat hij Pernath «zo graag in tucht en ontucht had gegund, wat men noemt: de herfst van het leven».

RONALD SOETAERT

Hugo Claus 'De Wangebeden' (Bezige Bij 1978)

DE DICHTER OP MUZIEK GEZET

NOEM me een groot dichter uit het buitenland, je zal merken dat hij op één of andere toonladder werd gezet», zegt Eugène Lievens, dirigent van het Vlaams Mobiel Kamer Ensemble. Dat was al één reden om Claus voor de toondichters te werpen. Een andere: het werd tijd dat er nog eens wat in het wereldje van de komponisten gebeurde, dat ze nog eens gemotiveerd aan het werk gingen. De vijftigste verjaardag van Claus werd de aanleiding.

(bij foto: Eugène Lievens.)

Eugène Lievens nam het initiatief een koncert te organiseren met uitsluitend kreaties van Belgische komponisten. De kompositie moet iets te maken hebben met de naam, het tema of een tekst van Claus.

De komponisten zijn volledig vrij in hun keuze. Komponisten als André Laporte, Karel Goeyvaerts. Lucien Goethals en Wilfried Westerlinck worstelen op dit ogenblik met noten en sleutels om alles in partituur voor blazers en slagwerk te krijgen.

Er zijn drie solisten: Lucienne Van Dyck, mezzo-sopraan; Loet Hanekroot, recitani en Dirk Vermeulen, viool. Het hele ensemble (17 muzikanten) komt op vrijdag 8 juni te 20u.30 voor het eerst met dit koncert in de spots van het Gents konservatorium. BRT 3 organiseert. «Ook een Elias Gestelinck, Peter Beyls, Willy Carron, Roland Corijn en Frank Nuyts hebben hun medewerking toegezegd. Ik neem aan dat het ons zal toelaten uit al die inzendingen een puike selektie te maken. Die zal dan op plaat worden gezet. En met die selektie zullen we dan ook een reeks voorstellingen in Nederland verzorgen», zegt Eugène Lievens nog. Hugo Claus weet er van. Hij vindt het een van zijn mooiste verjaardagsgeschenken.

P.K.