WAN MENS TOT MENS, MET..

HUGO CLAUS

TE NUKERKE

Laureaat, boer en innemend gastheer

Er is wellicht geen auteur in het Nederlands taalgebied die door zijn talent en persoonlijkheid zo vlug naam wist te verwerven en die, anderzijds, zo regelmatig in het brandpunt van de belangstelling komt te staan als de 36-jarige Hugo Claus. Vorig jaar lokte hij heel wat vinnige reacties en polemieken uit, door zijn weigering de prijs van de Antwerpse Boekenbeurs te aanvaarden. Dit jaar — zeer onlangs — kwam Hugo Claus weer in de actualiteit toen een Nederlandse jury hem de driejaarlijkse Henriette Roland-Holstprijs toekende.

Deze Nederlandse onderscheiding is een blijk van hoge waardering voor het oeuvre van Hugo Claus en zij is meteen vererend voor gans letterlievend Vlaanderen. Claus behoort in Nederland tot een van de meest gelezen en geprezen romanciers. De succesrijke creatie van zijn «Tijl Uilenspiegel», geschreven in opdracht van de Leidense studenten en opgevoerd in aanwezigheid van de Nederlandse Koninklijke Familie, verstevigde vorige zomer zijn reeds grote populariteit als dramaturg, zodat men met de Roland-Holstprijs zijn gezamenlijk toneelwerk heeft willen bekronen.

Innemend gastheer

Op zijn boerderij Holeweg nr. 16 te Nukerke — een landelijke gemeente van ca. 1800 zielen, halverwege Oudenaarde en Ronse — werden wij begroet door Hugo Claus die zich als een innemend gastheer ontpopte. Claus ontving ons en stond ons te woord zonder enige terughoudendheid of aanstellerij, maar buitengewoon gemoedelijk, alsof we sedert jaren oude bekenden waren. Wie de gelegenheid krijgt hem te benaderen doet van deze veel besproken schrijver, een gans andere indruk op dan men verwacht, omdat Claus zo dikwijls verkeerd wordt voorgesteld. Langs moeilijk berijdbare kronkelwegen bereikten wij de Holeweg-hoeve. Zij ligt ver verwijderd van de dorpskom, weggedoken in een ongerept stukje natuurschoon. De woning dateert uit 1720 en met haar vernieuwd strodak, witte gevel en ouderwetse houten luiken met uitgesneden hartjes, heeft zij van haar landelijk karakter niets ingeboet.

In de ruime ontvangstkamer hangen weliswaar enkele abstracte schilderijen. Bij de ingang staat de sobere maar goed gevulde bibliotheek. Op het erf, dat, naar Claus mij zegt, een oppervlakte heeft van zevenduizend vierkante meter, en op het weiland gabberen kalkoenen en enkele eenden door elkaar.

— Voor enkele weken had ik nog vijfendertig kalkoenen, zei Claus lachend, maar iedereen wil blijkbaar een Claus-kalkoentje !

— U zijt dus dichter en boer?

— Overdrijf niet, antwoordde Claus, ik heb al een helper aangeworven. Voor handwerk ben ik onnoemlijk lui, te lui zelfs om het gras af te maaien ».

— Waarom hebt gij U in deze Oost-vlaamse gemeente gevestigd ? Ge zijt toch Bruggeling van geboorte en ge hebt zelfs te Kortrijk nog school gelopen ?

— Dat komt, zegt Claus geheimzinnig, omdat ik een anti-Westvlaming ben.

Al pratend over koetjes en kalfjes, zoals dat past bij een boer, installeren we ons in de huiskamer van onze gastheer. Zijn zoontje Thomas, die slechts ogen heeft voor zijn vader, zet zich parmantig naast hem.

- Uw boeken worden in Vlaanderen ook goed verkocht, maar waaraan schrijft u het grote lezerspubliek dat u hebt in Nederland toe ?

— De graad van beschaving van het lezerspubliek in Noord-Nederland ligt veel hoger dan bij ons, zegt Claus. Trouwens, de Vlaamse pers is te mijnen opzichte niet objectief. Eén voorbeeld. Toen mijn «Bruid in de morgen» in Nederland werd gecreëerd, was de pers er zeer lovend. Acht op de tien bladen waren zelfs geestdriftig, één was meer gematigd en « De Tijd » was bepaald afbrekend. Wat deed de Vlaamse pers ? Juist deze enige, negatieve kritiek nam zij over. Is dat objectiviteit? Ik moet ook nadrukkelijk protesteren, gaat Claus verder, tegen het verwijt dat ik een immoreel schrijver zou zijn. Ik beschouw mijzelf integendeel als een zeer moreel persoon. Waar het op aankomt is de optiek, het interpreteren van toestanden. Maar ik houd beslist niet van Graham Green noch van een Mauriac die geen roman kunnen opzetten zonder in de zonde te gaan ploeteren. Ik verwerp ook de bewering dat de mens moet lijden om het geluk te bereiken. Er zijn mensen die van het morele iets immoreels maken.

Een roman is meer dan een verhaal»

De opinie van Walschap dat een roman in de eerste plaats een verhaal is deelt Claus niet.

- Als dat waar was zouden wij de grootste romanciers bezitten, zegt hij. Ik aanvaard natuurlijk de directe verhaaltrant voor de roman. Ik heb grote bewondering voor Walschap. Een roman is echter meer dan een verhaal. Inhoud, stijl, bouw, ontleding van menselijke gedragingen zijn zoveel elementen die er bij horen om het geheel te vormen. Er mogen in een roman zelfs overtollige uitweidingen voorkomen, die men als ballast overbodig acht doch, hoewel vervelend, de moeite lonen om gelezen te worden.

— U bent dichter, dramaturg en romancier, wat pleit voor uw veelzijdig talent, maar, vroegen wij, doet het ene geen afbreuk aan het andere ?

— Wie beweert een letterkundige te zijn, zegt Claus, moet alle genres aankunnen. Het is niet zo moeilijk een toneelstuk te schrijven wanneer men een tiental goede stukken heeft ingestudeerd. Dat er in mijn proza een poëtische inslag zit schaadt toch niet? Ik wordt intuïtief naar het ene of het andere genre gedreven.

Claus sprak zich niet bepaald uit over de waarde van onze Vlaamse litteratuur. Hij was van mening dat een roman geen boodschap moet brengen, maar als de auteur iets te vertellen heeft, dan verricht hij nuttig werk.

— Helaas, ging Claus verder, van de honderd die talent hebben zijn er tachtig die geen hersens bezitten en tien die te lui zijn. Van de resterende tien zijn er dan nog wier visie te beperkt is. Er is, volgens hem, wel een kentering in de romankunst te bespeuren. Men wijkt nu meer af van het klassiek psychologische en legt de klemtoon op andere dingenr Ook de structuur ondergaat een wijziging daar de sensibiliteit van de mens evolueert.

Kritiek en « rebellen »

Claus gaf grif toe dat hij gevoelig is voor de kritiek, alhoewel vroeger meer dan nu.

— Het doet immers altijd genoegen, zei hij, vast te stellen dat iemand van uw boek houdt of iets begrepen heeft. We hebben in Vlaanderen niet zoveel critici met gezag, een paar uitzonderingen niet te na gesproken. In het buitenland is het helemaal anders gelegen. In Engeland b.v. zijn er beroepscritici die in een drietal toonaangevende bladen hun mening neerschrijven en het publiek voorlichten. Bij ons laat de kritiek veel te wensen over. De tekortkomingen die men ons aanwrijft kennen we zelf al lang en voor het overige staart men zich blind op details, en vergeet men het essentiële.

- Wat denkt gij over de zgn. rebellen die de oude prominenten in onze litteratuur van hun voetstuk willen halen en zelfs Guido Gezelle zouden willen devalueren tot een onbenullig, waardeloos verzenmaker ?

— Zo'n uitspraak over Gezelle is natuurlijk stompzinnig. Bij jongeren zijn er onlustneigingen waaraan niet zoveel belang moet worden gehecht omdat zij eigen zijn aan hun leeftijd. Wel schijnen ze in opstand te komen omdat men voor de waardebepaling van onze litteratuur steeds Gezelle en Streuvels als een scherm gebruikt om veel waardeloos te verdoezelen.

"Ik ben geen begunstigde van de Staat"

Toen we Claus vroegen of het waar is dat hij door de Staat verwend wordt, onder vorm van studiebeurzen en ander geldelijk manna, luidde het antwoord scherp:

— Ik ben zeker geen bevoorrechte. Ik werd bekroond met de staatsprijs voor toneel toen het bedrag ervan nog op 40.000 fr. was vastgesteld. Verder ontving ik twee studiebeurzen en dat is alles. Een reisbeurs werd me nimmer toegekend. Nochtans een auteur heeft er recht op dat het land dat hij dient, hem in leven helpt houden. Ik leef uitsluitend van mijn pen. Wanneer ik een heel jaar aan een toneelstuk heb gewerkt, dan wordt dit door de K.N.S. achttien maal opgevoerd. Gerekend tegen duizend frank per vertoning maakt dit voor mij een totaal van achttienduizend frank als honorarium. Gelukkig is de verhouding met mijn Nederlandse uitgever uitstekend. In Vlaanderen met zijn uiteraard klein taalgebied, is een schrijver gedwongen een andere lonende bezigheid te zoeken, zodat veel tijd aan iets anders wordt gespendeerd, wat de kunst schaadt. Met mijn letterkundig werk dien ik mijn land en ik betaal belastingen als iedereen. Ik hoop dat de schrijvers meer solidariteit aan de dag leggen op het stuk var hun vak. Teveel uitgevers stellen zich nog aan alsof de schrijvers zich al zeer tevreden mogen achten dat hun hoek gedrukt wordt en zij speculeren daarbij op de laksheid van de auteurs. Wij zouden ons moeten verenigen, zegt Claus, en een syndicaat vormen voor de bescherming van onze belangen.

Zijt u anti-Vlaams?

Claus is van geen enkele partij of vereniging lid. Op onze vraag of hij zich Vlaamsverbonden voelt, antwoordde hij vinnig :

— Het zou geen zin hebben anti-Vlaams te zijn. Ik schrijf toch in 't Nederlands ? Ik verdraag echter niet sommige zgn. flaminganten die, onder het mom van het Vlaams-zijn slechts hun lompheid demonstreren. Zo zat ik in een Gents restaurant op een avond te eten met een Frans auteur en vanzelfsprekend sprak ik Frans met mijn gast. Toen kwamen enkele studenten op ons af en begonnen in plat Gents dialect allerlei onvriendelijke opmerkingen te maken. Daar ze ons niet met rust lieten werden ze door de restaurateur ten slotte de deur gewezen. Is het niet de eerste plicht van elke Vlaming behoorlijk zijn taal te spreken ? Ik acht zulks in ieder geval een veel positiever bijdrage dan enkele liedjes te zingen vóór de IJzertoren te Diksmuide !

— Wat is uw mening over het verbod uw stuk « Suiker » op te voeren te Gent ?

— Let wel, antwoordde Claus, ik heb niets tegen de directeur Dré Poppe, maar wat te Gent gebeurde heeft me diep gekwetst. Men heeft mij met misprijzen behandeld en mij waarlijk beledigd. Daarom heb ik verbod gegeven nog gelijk welk stuk van mij op de affiche te plaatsen en dit verbod handhaaf ik, wanneer men zich tenminste niet verontschuldigt.

Lachend voegde Claus er aan toe :

— Ik beken dat ik niet altijd serieus ben, maar van compromissen houd ik niet.

— Houdt ge contact met uw Lezers en ontvangt ge veel brieven ?

— De lezers schrijven me soms wel, maar ik onderhoud het contact niet, zegt Claus. Ik weiger ook voordrachten te houden, al wordt mij dat gemiddeld tweemaal per week gevraagd. Ik mis alle redenaarstalent, dat is de reden.

— Uw plannen ?

— Momenteel werk ik aan nieuwe roman die hopelijk in voorjaar zal verschijnen. Het geven is het fenomeen van de gen. Een leugen is soms minder schadelijk dan sommige vormen van waarheid. Einde februari wordt te Amsterdam de première vertoond van de film «De dans van de reiger », waar ik het scenario voor schreef en die door Fons Rademaecker in Joego-Slavië werd gemonteerd. Ziedaar onmiddellijkste vooruitzichten.

Ons bezoek is afgelopen. Bij het afscheid leidde de auteur ons even binnen in zijn zeer sober ingerichte werkkamer. Van achter zijn schrijftafel heeft Claus een mooi zicht op het heuvelige landschap.

Gans de duur van ons gesprek week de driejarige Thomas geen stap zijn vader, die hem af en toe teder tegen zich aan drukte. Het was spontaan in zijn eenvoud, als de hartelijkheid die hij ons betoonde deze eerste ontmoeting. De kustenaar kenden we al lang. Nu hebben we in hem ook de mens ontdekt, zijn warme gevoeligheid.

Vóór het oude witte geveltje nemen we afscheid in de vochtige, herfstwind.

— En nu gaan we vlug binnen anders zou Thomas kou vatten.

Dat was zijn afscheidsgroet.

Fred Germonprez