Minstens maandloon ongeschoolde arbeide

Hugo Claus, prijzenbreker, wil geld zien

(Door HENK SUÈR)

NUKERKE, nov. — Kort nadat J.-P. Sartre de Nobel-prijs had afgewezen, maakte Hugo Claus een soortgelijk gebaar tegen de jaarlijkse prijs van de Vereniging van Vlaamse letterkundigen en de Vereniging ter bevordering van het Vlaamsche boekwezen. Hun motieven waren echter totaal verschillend en zeker is dat Hugo Claus de Nobelprijs in het voorkomende geval met beide handen zal aangrijpen. Want daarmee is een aanzienlijk bedrag gemoeid. "Zodra ik mijn werk als kunstenaar klaar heb," zegt hij openhartig, "verander ik in een grijpgrage zakenman." En omdat de Vlaamse prijs die hem voor "Omtrent Deedee" was toegekend, niet meer was dan een plak, voelde hij zich beledigd en bedankte hij voor de eer. Voor de zoveelste keer trouwens. Eerder hebben de beide Verenigingen zijn "Zwarte Keizer" en "De Verwondering" als beste Vlaamse boek van het jaar gekozen, en ook andere instituten hebben sommigen van zijn geestesprodukten steriele oorkonde-lof toegezwaaid, maar Claus zei botweg: Nee. "Ik wens prijzen die minstens zoveel geld bedragen als het maandloon van een ongeschoolde arbeider. Volgens het Belgische index-cijfer van nu, dien ik dan zeker vijfhonderd gulden te ontvangen."

Midden in de schone stilte van de Vlaamse Ardennen hebben Claus, zijn vrouw Elly en zijn kleine zoontje Thomas zich op een verbouwde boerderij teruggetrokken. Zij hebben sinds kort hun woonstad Gent verlaten, maar de 35-jarige Hugo heeft, het gevoel dat "nu de tijd van de serieuze dingen aanbreekt." Hij wil nu niet meer worden afgeleid. "Als ik in Amsterdam zou gaan wonen, wat ik een echte stad vind, bijna net als New York, Rome en Parijs, zou ik niet meer tot werken komen. Ik zou mijn dagen verdoen met discussiëren en roddelen, en rondhangen op de Kring, want daar houd ik van.") Zijn vlezige middeleeuwse-monnikengezicht is vol vluchtige uitdrukkingen: op het moment dat men meent norsheid te signaleren, is hij ineens vol verwondering, en een vrolijk lachen kan plotseling in ontevredenheid wegzakken. Hij is krachtig gebouwd, maar beweegt zich heel beschroomd. En dat is ook als hij iets zegt: het is krachtige taal van een waarschijnlijk zachtmoedig mens.

Oud liedje

"Altijd weer het oude liedje," glimlacht hij, "de bankier praat over kunst en de kunstenaar heeft het alleen maar over geld." Hij wil mij het hele verhaal doen, hoewel hij weet dat velen het hem kwalijk nemen dat hij als kunstenaar over zoiets banaals als geld praat. Bijna alle bekende Vlaamse schrijvers hebben van de overheid een doorgaans niet onaantrekkelijke baan gekregen: inspecteur der bibliotheken, of iets bij de BRT, etc. "Hier wordt literatuur nog beschouwd als avondhobby," zegt hij. "Ik zou nog wel conservator willen zijn van een of andere symbolistische schilder, waarnaar niemand komt kijken."

Claus beschouwt zijn schrijversschap als een beroep, staat ook open voor allerlei opdrachten zolang hij als kunstenaar geïnteresseerd is. Omdat hij in Nederland wordt uitgegeven, kan hij van zijn pen leven. ,Ik heb vrouw en kind, een boerderij, drie kalkoenen en zelfs een paard." De van Vlaamse kant blijkbaar meermalen geuite beschuldiging dat hij Hollandofiel zou zijn, wijst hij niet af. Zijn toneelstukken worden in eigen land amper twintig keer gespeeld, in Nederland over de honderd keer. Voor de regionale radio van Gent moet hij om de twee dagen een mop vertellen. Dat is dan zijn Schnabbel. "Flauwe kul. Meestal heb ik die moppen nog ergens gepikt ook."

Een keer heeft hij de driejaarlijkse Belgische staatsprijs voor letterkunde, groot ƒ 5.000, gekregen voor zijn toneelstuk "Bruid in de morgen". Hij zou, volgens zijn zeggen, ook de staatsprijs gekregen hebben voor zijn roman "De Verwondering", maar dat ging niet door. "Ik heb dat heimelijk vanuit de jury gehoord: enkele leden vonden dat ik toch al zoveel prijzen kreeg. Ik vertel u dat op het risico voor een jaloerserik door te gaan. Maar dat was de achtergrond toen ik voor "De Verwondering" wèl de plaket kreeg van de Letterkundigen en Boekverkopers. Toen werd ik nijdig. Die prijs wordt toegekend na een referendum. En daarin zitten allerlei lieden die niets van letterkunde weten. Dat heet dan referendum van de Vlaamse letterkunde voor het beste boek. De echte letterkundigen wordt niet naar hun mening gevraagd. Louis Paul Boon, die ik als de beste Vlaamse schrijver beschouw, is nooit iets gevraagd, mij evenmin. Ik heb toen brieven naar de heren geschreven en aan de gouverneur die de prijs zou uitreiken, waarin ik bedankte. Mijn brief is door de door bier en lolbroekerij verhitte boekhandelaren in Amerikaanse veilig verkocht. Ik geloof dat die nog vierhonderd gulden opbracht." Hij grijnst: "Als ze die nog aan mij hadden gestuurd, had ik de grap gewaardeerd." Er was toen ook nog een andere prijswinnaar. Hem stuurde Hugo Claus met vernietigende ironie de "Hugo Claus-prijs" in de vorm van een postzegel "Waar ik mij zo kwaad over maak, is het gebrek aan solidariteit in dit land."

Briefje

Dit jaar was "Omtrent Deedee" door het referendum dus als beste boek gekozen. Claus schreef een briefje om te informeren hoe groot de prijs dan wel zou wezen en wie de Keuzeheren waren geweest. "Ik wil geen prijs van lieden die ik misprijs". Hij kreeg geen antwoord. Voor de eerste keer werden nu ook andere schrijvers bekroond, onder wie Walschap en Ivo Michiels. Die hebben wel hun plak in ontvangst genomen. "Ik heb ze gelukgewenst" vertelt Claus, "ironisch natuurlijk".

Michiels zou hebben gezegd: Ik geef je helemaal gelijk wat de prijs betreft. Maar als ik zou weigeren zou men mij beschuldigen van jou na te doen. Daarop werd Claus erg boos en antwoordde dat het geen kwestie van nadoen was, maar van standpunt. "Ik sta hier blijkbaar helemaal alleen in". Maar in ieder geval wil hij geen papiertje, waarop een paar willekeurige mensen met een schouderklopje zeggen: Bravo Claus, je hebt goed gewerkt. Hij wil dat de waardering voor de kunstenaar tot uitdrukking wordt gebracht door materiële steun. "Altijd krijg je die speeches te horen over de prachtige cultuur. Iedereen loopt luidruchtig de kunstenaar met lauweren te tooien. En dat prikkelt mijn neus. Als nu maar eens regelrecht werd gezegd: Het interesseert ons niets wat jullie, kunstenaars, doen, ga liever een baantje zoeken, dan zou ik weten waar ik aan toe was. Maar ik wil niet die plaketten en mooie speeches. Ik moet net zo goed belasting betalen als een notaris of een chirurg. Ik betaal mee in de ziekenkas en aan de pensioenen. Men wil dat ik huur betaal en mijn kinderen opvoed. Het klinkt allemaal zeer kinderachtig van daarover te vitten. Maar ik word boos om die schouderklopjes".

Boos wordt Claus ook als de Vereniging tot Bevordering van het Vlaamsche Boekwezen opmerkt dat zo'n prijs toch aantrekkelijke publiciteit voor het boek oplevert. Daar mag Claus toch verheugd over zijn? "Wie mag er verheugd zijn over de publiciteit? De boekhandelaar, ja die. Hij krijgt 33 percent van een boek. En de uitgever, die strijkt nog meer op van mijn werkzaamheid. Maar ik krijg slechts tien percent. Mijnheer, gij mag van mij honderd gulden ver-

dienen, als ik dank zij u 330 gulden opstrijk". Schrijft hij alleen maar voor het geld, zoals G. K. van het Reve zegt te doen? "Als ik goed geld zou verdienen met mijn romans, zou ik misschien minder ander schrijfwerk doen, hoewel ik alles wel zou willen doen, als ik dat ook kan".

En toneel dan. "Men klaagt hier over gebrek aan een eigen toneelcultuur. Je moet knettergek zijn om hier toneel te willen schrijven. Bij een groot succes in België wordt je stuk twintig keer gespeeld, dat is twintig keer duizend frands, dus 1600 gulden in totaal. Daar werk je een jaar aan. Er is verder geen sterveling die elk jaar een stuk kan schrijven. Er is volgens mijn vrij primitieve hersenen toch iets niet goed." Hij vertelt dat hij verleden jaar zijn kandidatuur heeft gesteld voor de directeursfunctie van een nieuw te bouwen schouwburg in Gent. De stad zou een eigen afdeling van het Vlaams toneel krijgen. Claus was bereid een aantal jaren zijn schrijverij naar de achtergrond te schuiven. Het plan is echter niet doorgegaan. "Men zei dat er in Gent, een stad met 250.000 inwoners, geen plaats was voor een eigen theater. Dat is waar. Men gaat hier niet naar het toneel. Ik zelf trouwens ook niet. Het is te slecht. Ik wil niet tien verklede dames en heren Shakespeare zien brullen. Maar ik had graag willen proberen iets op te bouwen. Ik had al verschillende curieuze dingen voorgesteld. Ik zou geen regisseurs nemen, maar mensen die hun bekwaamheid in dienst stelden van mijn verbeelding. Ik zou een dictatortje zijn geweest. De avant garde zou bij mij alle steun krijgen. Als ik gepasseerd zou worden voor de functie, zou ik zelf aan de overkant een klein eigen theatertje zijn begonnen, om dezelfde stukken te spelen. Misschien is het hierom allemaal niet doorgegaan. In ieder geval heb ik nu sterk de neiging gekregen om mij terug te trekken. Vandaar dat ik tussen mijn bloemkool en kalkoenen zit. Het is ook een vorm van lafheid, dat weet ik wel. Maar goed, ik werk toch voort. Het is mijn boterham."

Hoewel men in Nederland langzamerhand kan stellen dat de vele prijzen van duizend gulden ook herziening behoeven, kan men toch spreken van een andere situatie: minder overheidssinecures en meer prijzen (die overigens vaste kringetjes plegen te volgen). In de Guardian beschreef James Brockway die goed op de hoogte is van de Nederlandse literatuur, dit donderdag aldus:

"Het is waarschijnlijk de voornaamste reden waarom de (Nederlandse) schrijver zo vaak een kunstmatig gecultiveerd produkt is, zoals de tulp en de oester. Gecultiveerd door overheidssubsidies en commissies, door ontelbare prijzen (een schrijver vertelde mij dat hij had opgehouden ze te tellen) en door schetterende fanfare." Dat is dan het andere uiterste.