AVRO, vrijdag 1 maart 1957, 14.25 - 14.45

Afdeling: gesproken woord

Redaktie: J.J. van Herpen en Anny Schuiteman

Serie: Vlaamse silhouetten

Titel: Hugo Claus Sprekers: Hugo Claus en Gaston Burssens

Voordracht: Anny Schuitema.

Gaston BURSSENS: Beste vriend Hugo Claus, veel moet ik niet zeggen om je aan de luisteraars van de A.V.R.O. voor te stellen. Je roman: De Metsiers, je verschillende verzenbundels en vooral je toneelstuk: De bruid in de morgen hebben je in Nederland een benijdenswaardige reputatie bezorgd. En je jongste roman: De koele minnaar, die pas in ons Nieuw Vlaams Tijdschrift verscheen, gaat alweer door een Noord-Nederlandse Uitgeverij gepubliceerd worden, of is nu al gepubliceerd, geloof ik.

Hugo CLAUS: Jawel, door de Bezige Bij.

GB: Ik herinner mij, Hugo, - het is helaas alweer tien jaar geleden -, dat je mij je eerste verzen ter lezing zond, en dat je mij vroeg wat ik er over dacht. Voor mijzelf dacht ik: die Hugo Claus moet een jonge man zijn van rond de twintig, die al heel wat in zijn mars heeft. (Later vernam ik dat je pas zestien jaar oud was). Ik antwoordde je met de nodige reserves, want ik dacht: niet teveel lof in één keer, want het zou hem wel eens naar het hoofd kunnen stijgen! Doch tussen de regels door heb je kunnen lezen hoe enthousiast ik over je eerst proeven was. Daarna is voor jou al heel spoedig het succes gekomen, en ik hield mijn hart vast bij de overweging dat zoveel talen-in-een-keer misschien maar een strovuur zou zijn. Mijn schrik is ongegrond gebleken. Bij elk verschijnen van een nieuw werk van jou was het duidelijk dat je talent steeds rijper werd, en ook rijker. En thans, in tien jaar, heb je een peil van kunst en kunde bereikt waar niet meer te tornen valt, en stel ik met vreugde vast, dat je je nooit iets hebt laten wijsmaken, en dat niemand is staat is gebleken je sterke persoonlijkheid te ondermijnen. Daarom wil ik je hier in 't publiek zeggen, Hugo Claus, dat je de man bent op wie ik altijd heb gerekend om de poëzie, zo in vers als in proza, over die grens te brengen waar de surrealisten en de expressionisten haar hebben gelaten. Maar laat deze lof voor vandaag volstaan en laat ons overstappen naar zakelijker dingen. Vertel ons iets over het ontstaan en de ontwikkeling van je schrijverschap.

HC: Ik ben al heel vroeg begonnen met schrijven. Op mijn veertiende jaar had ik al een lijvige historische roman over de Vlaamse held Zaninkin geschreven. Het grootste gedeelte van dit boek schreef ik in versvorm onder de invloed van Rodenbach en Tollens.

GB: Nee!!

HC: Lach maar niet. Rodenbach en Tollens schijnen nu wel heel belangrijke figuren te zijn, want zij duiken nu opnieuw op bij de neo-experimentelen met hun gezwollen beeldspraak, hun gebrek aan wat men in het Frans rigueur heet en het overtollige belang dat de opgezweepte woorden krijgen.

GB: Ik vrees dat de neo-experimentelen, zoals jij ze noemt, het niet helemaal met je eens zullen zijn. Misschien zien zij het later wel in. Maar goed, wat is er met je historische roman gebeurd, Hugo?

HC: Wel, Gaston, die heb ik helaas vernietigd.

GB: Waarom helaas??

HC: Misschien had hij nu wel sensatie verwekt.

GB: En wat heb je daarna geschreven?

HC: Klassiek gerichte gedichten onder invloed van Rilke, en zelfs J.C. Bloem. Maar terwijl die verzen gedrukt werden had ik er al spijt over, en voor ze verschenen had ik al een nieuwe bundel klaar die ik Registreren heb genoemd. Dit bundeltje beschouw ik eigenlijk als mijn debuut.

Voordracht

GB: Nu zou ik van jou nog graag horen Hugo, hoe je eerste experimentele verzen zijn ontstaan.

HC: Onder invloed van de expressionisten en vooral van de surrealisten.

GB: En hoe zie je het resultaat?

HC: Heel bondig samengevat onderscheid ik zelf in wat ik tot nog toe aan poëzie bedreef drie fasen: ten eerste, een romantische, speelse, frisse fase, die van Een huis dat tussen nacht en morgen staat; ten tweede, een verwrongen, agressieve periode, die van Tancredo infrasonic, ten derde, de fase waarin ik nu de voornaamste elementen naar voren wil halen, namelijk een ruimere uitdrukking, een meer omvattende zegging.

GB: Dan is het nu weer aan mevrouw Schuitema om ons iets van die poëzie te laten horen. Wat wil je laten voordragen?

HC: Het gedicht "Rendez-vous" uit Een huis dat tussen nacht en morgen staat . En XXXXXXXXXX uit dezelfde bundel.

Xxxxxxxx

GB: Maar Hugo, ik zou er wel erg op willen aandringen dat mevrouw Schuitema ook je gedicht "De moeder" uit de Oostakkerse gedichten zou voorlezen. Zoals Van Ostaijen eens van Marsmans gedicht "Salto mortale" heeft gezegd dat het het schoonste gedicht was van onze generatie, zo zou ik willen zeggen, dat jouw gedicht "De moeder", de prachtigste uiting is van de totale experimentele geest.

HC: Dat kan er dan misschien ook nog bij, mevrouw Schuitema?

Xxxxx

GB: Nu weten wij al iets over je poëzie. En nu je proza Hugo, wat mogen wij daarover vernemen?

HC: Gelijktijdig met mijn verzen Gaston, heb ik novellen geschreven, waarvan er één is verschenen in het Nieuw Vlaams Tijdschrift, in 1949. Een van die novellen heeft mij in de plaats van de gewone vijf dagen, vijf weken beziggehouden en die is dan De metsiers geworden.

GB: Hoe sta je op dit ogenblik tegenover De metsiers?

HC: Deze roman bevredigt mij niet zo heel erg, maar als ik hem vergelijk met wat gewoonlijk in het Nederlands wordt geschreven, vind ik hem toch niet zo kwaad. Doch persoonlijk houd ik meer van mijn roman De hondsdagen.

GB: Waarom??

HC: Omdat ik een volmaakt Narcissus ben en omdat in dat boek leer van mijzelf zit. Daarna heb ik dan nog Natuurgetrouw geschreven, een bundeltje schetsen waar ik nu heel hard om kan lachen... en ik hoop van u hetzelfde. ( en enkele novellen van De Zwarte Keizer.)

GB: Dus, mevrouw Schuitema, laat ons lachen en lees ons alstublief eens één of twee van die schetsen.

Xxxx

GB: Mooi verhaaltje, maar juist daarom valt mij nu nog iets te binnen, Hugo. Is het waar wat men naar aanleiding van De metsiers, en ik geloof ook van je andere romans, heeft gezegd, dat je ze onder invloed van de Amerikaanse romanciers hebt geschreven?

HC: Helemaal waar is dat niet. Naar aanleiding van die zogenaamde invloed heeft men verkeerd gevolgtrekkingen gemaakt. Het is niet omdat ik mij in een gelijk perspectief heb gezet als Faulkner in zijn As I lay dying dat men hieruit kan besluiten dat ik onder de invloed van Faulkner sta, zomin als ik bijvoorbeeld Vestdijk invloed van Dostojewsky zal aanwrijven omdat hij zijn personages in het perspectief van de derde persoon zet. Er is wel invloed van de Amerikanen in de manier waarop ik mijn personages benader, namelijk, zonder de overtollige psychologische verklaringen van de auteur. De psychologie uit zich in de handelingen en in de dialogen.

GB: Dus ongeveer zoals op het toneel.

HC: Inderdaad.

GB: Mooi zo. Hiermee zijn wij dus op het terrein van het toneel beland, en wat heb je ons hieromtrent te vertellen. Hoe ben je ertoe gekomen toneel te gaan schrijven?

HC: Ik had het gevoel met mijn romans en mijn poëzie in de volslagen leegte te schrijven. En uit een zeer natuurlijke drang naar directe communicatie met anderen, heb ik mij naar de toneelvorm gewend.

GB: Met als resultaat De bruid in de morgen.

HC: Niet alleen. Want juist vandaag wordt mijn tweede stuk, dat Het lied van de moordenaar heet, door het Rotterdams toneel opgevoerd.

GB: Dan wens ik ge veel succes toe Hugo. En tot slot zou ik nu nog van jou willen horen, welke je lievelingsauteurs zijn uit de wereldliteratuur.

HC: Voor de poëzie gaat mijn voorkeur naar de Chineze Anthologie van Confucius, vertaald door Ezra Pound en ook naar Hölderlin. Voor de modernen prefereer ik: Dylan Thomas, Hopkins, Michaux en Char. En voor het proza Achim von Arnim.

GB: En voor Nederland??

HC: Vestdijk en Hermans.

GB: Nu nog de laatste vraag Hugo. Wie ga jij kiezen om te interviewen?

HC: